Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de archiefvormer
Overheid en sport vóór 1938
Overheid en sport vóór 1938
Recreatie is een verzamelnaam voor allerlei bezigheden in de vrije tijd. Sport neemt
hieronder een specifieke plaats in vanwege de duidelijk omschreven regels en voorwaarden.
Wanneer het wedstrijdelement ondergeschikt is spreekt men tegenwoordig ook wel van
sportieve recreatie. Vanaf circa 1870, de beginjaren van de industriële ontwikkeling
in Nederland, was de overheid nog nauwelijks betrokken bij de schaarse vrijetijdsbesteding
van burgers. Recreatie was nog uitsluitend het domein van de particulier. Een kleine
minderheid van beter gesitueerden kon vrij over haar tijd beschikken en deze zelf
indelen. Voor het grootste deel van de bevolking beperkte de recreatiemogelijkheid
zich tot de zon- en feestdagen, met inbegrip van de jaarlijkse kermis.
De enige interventie van de overheid betrof lange tijd slechts het handhaven van de
openbare orde. Vanaf 1880 werden vanuit het particulier initiatief talloze culturele
verenigingen opgericht die zich bezighielden met activiteiten als musiceren, zingen
en toneelspelen. Pas na de Eerste Wereldoorlog namen de sportverenigingen een grote
vlucht. Het verenigingsleven weerspiegelde tot de jaren zestig van de twintigste eeuw
de verzuilde structuur van de Nederlandse samenleving. Een groot deel van de vrijetijdsbesteding
speelde zich dan ook af in de eigen besloten kring en daarmee bemoeide de overheid,
zeker de gemeentelijke overheid, zich niet. Wanneer de overheid het particulier initiatief
toch bijsprong, dan betrof het meestal een zaak van algemeen belang. De zijdelingse
betrokkenheid van de overheid bij sport en recreatie stond steeds in het teken van
een groter algemeen belang: de volksgezondheid, het bijbrengen van tucht en discipline
door lichamelijke oefening of het aanleggen van recreatieterreinen in het kader van
de werkverschaffing in jaren van grote werkloosheid.
Met de komst van de moderne sportverenigingen werd er steeds vaker een beroep op de
overheid gedaan om terreinen ter beschikking te stellen en meestal bleek de gemeente
bereid om stukken grond te verhuren. In 1904 werd de Rotterdamse Bond voor Lichamelijke
Opvoeding opgericht met als doel het bevorderen van de volksgezondheid, volkskracht
en tucht. De Bond wilde dit vooral doen door een meer centrale regeling voor de aanleg
en het gebruik van speeltuinen en -terreinen. De Bond werd al snel een adviesorgaan
voor het gemeentebestuur inzake een verantwoord verhuur van gemeentelijke terreinen
aan sportverenigingen. Toen bleek dat het beheer van gemeentelijke terreinen zoveel
beslag legde op de secretarieafdeling Gemeentewerken en op het college van burgemeester
en wethouders (B&W), besloot men particuliere krachten in te schakelen. B&W zagen
hier een belangrijke taak weggelegd voor de Bond. De Raad ging hiermee akkoord onder
voorwaarde dat er vanuit de gemeenteraad een bestuurslid in de Bond zou worden benoemd,
zodat er sprake zou zijn van een zekere controle op zijn beleid.
De Rotterdamse Bond voor de Lichamelijke Opvoeding kreeg in de loop van de jaren het
beheer over sportterreinen, zwembaden, speeltuinen en gymnastieklokalen, organiseerde
kindervakantiekampen en spande zich in voor zwem-, gymnastiek- en jeugdroeicursussen.
Met de opkomst van de moderne sportverenigingen werd steeds vaker een beroep gedaan
op de lokale overheid. De Bond kon in de jaren dertig van de twintigste eeuw de snelle
veranderingen in de dynamische Rotterdamse sportwereld niet meer bijbenen. De verenigingen
hadden nauwelijks invloed op het beleid van de tamelijk behoudende en autocratische
Bond, maar waren voor het merendeel wel van hem afhankelijk voor het gebruik van sportterreinen
en -lokalen. In 1938 werd besloten de Rotterdamse Stichting voor de lichamelijke Opvoeding
op te richten.
Rotterdamse Stichting (later: Raad) voor de Lichamelijke Opvoeding, 1938-1974
Rotterdamse Stichting (later: Raad) voor de Lichamelijke Opvoeding, 1938-1974
Op 29 oktober 1934 richtte een groot aantal Rotterdamse sportbonden van alle gezindten
zich voor de eerste maal gezamenlijk tot de gemeenteraad met een pleidooi voor de
instelling van een uit belanghebbenden samengestelde gemeentelijke sportcommissie.
Na langdurige besprekingen tussen de organisaties, het bestuur van de Bond voor Lichamelijke
Opvoeding en de wethouder van Onderwijs en Volksontwikkeling besloot de gemeenteraad
op 20 januari 1938 tot de oprichting van de Rotterdamse Stichting voor de Lichamelijke
Opvoeding met een door de gemeente verstrekt kapitaal van honderd gulden.
Deze Stichting werd bestuurd door een bestuurscollege, de Raad voor de Lichamelijke
Opvoeding. Na de oorlog werd de benaming Rotterdamse Raad voor de Lichamelijke Opvoeding
aangehouden. De gemeenteraad benoemde twaalf bestuursleden: de voorzitter en de vice-voorzitter
uit de Bond voor Lichamelijke Opvoeding, twee leden uit de gemeenteraad zelf en acht
afgevaardigden van sportorganisaties. Burgemeester en wethouders voegden daaraan nog
eens drie ambtenaren toe, waarvan één werd benoemd tot secretaris. Het doel van de
Raad was de bevordering van de volkskracht door sport, spel en lichaamsoefeningen.
Dit wilde men bereiken door het aanleggen en het beheer van sport- en speelterreinen,
zwembaden, kampeerterreinen, gymnastieklokalen en dergelijke, het samenstellen van
rapporten en het adviseren omtrent de toekenning van gemeentelijke subsidies op het
gebied van sport, spel en lichaamsoefeningen. De Rotterdamse Raad voor de Lichamelijke
Opvoeding vormde een aantal commissies voor de bestudering van diverse vraagstukken
en nam meteen ook onderhoud en herstel van accommodaties ter hand.
De Raad werd bij zijn werkzaamheden bijgestaan door een aantal permanente commissies.
In 1948 waren dat de Commissie voor het Zwemprobleem, de Commissie voor de Jeugdrecreatie,
de Commissie voor de Recreatie voor het Lager Nijverheidsonderwijs, de Recreatiecommissie
voor het V.H.O., M.O., Kweekschoolonderwijs en daarmee gelijk te stellen onderwijs,
Commissie voor de ULO-recreatie, Schoolsportcommissies, Commissie voor de Sport- en
Speelobjecten, Commissie voor de Schoolwerktuinen, Commissie "Vacantievreugd", Commissie
voor de Gymnastiek, Commissie voor de Medische Sportkeuring en de Commissie Rotterdam-Hull.
De oorlogssituatie bracht ook voor de Raad grote problemen met zich mee. Eerst werd
voor de mobilisatie een aantal lokalen en terreinen aan het beheer onttrokken en vervolgens
werden grote verwoestingen aangericht door het bombardement op de stad. In de loop
van de oorlog werden ook veel terreinen noodgedwongen omgeploegd voor de aardappelteelt.
In 1942 werd de Stichting door de burgemeester opgeheven, voornamelijk uit de overweging
dat het werk beter rechtstreeks door de gemeente kon worden uitgevoerd. Spoedig bleek
echter dat een regelmatig contact met de verenigingen werkzaam op het terrein van
de lichamelijke opvoeding niet kon worden gemist. Daarom werd in 1943 een adviescollege
ingesteld onder de naam van Gemeentelijke Sportraad bestaande uit een klein aantal
vertegenwoordigers van de belangrijkste takken van sport en spel, waaraan een ambtenaar
die geen lid van deze Raad was, als secretaris werd toegevoegd. Onmiddellijk na de
oorlog gaven de leden van de Sportraad hun mandaat terug. Een jaar later werd de Stichting
voor de Lichamelijke Opvoeding heropgericht. Zij kreeg het beheer, de exploitatie
en het onderhoud van alle gemeentelijke sport- en recreatieobjecten toegewezen. Omdat
aan deze Stichting geen rechtspersoonlijkheid was verleend, werd in 1949 besloten
de instelling een stichtingsvorm te geven, zodat het mogelijk werd op rechtsgeldige
wijze overeenkomsten met derden aan te gaan.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de vrijetijdssector als voorheen grotendeels overgelaten
aan het particulier initiatief. De stand van deze voorzieningen was na de oorlog slecht
en bleef dat voorlopig ook. In 1950 was er nog steeds een grote achterstand in vergelijking
met 1938. De gemeenteraad nam in 1950 wel het Terreinenplan 1950 aan, maar het oorspronkelijk
begrote bedrag van 4,5 miljoen gulden werd spoedig teruggebracht tot 2 miljoen. De
prioriteit lag bij het grootstedelijk belang. Tot omstreeks 1955 lag de nadruk op
de wederopbouw van de haven en het stadscentrum en daarna op het scheppen van voorwaarden
voor een grootschalige economische expansie. De vrijetijdssector werd als voorheen
grotendeels overgelaten aan het particulier initiatief.
Van een actief lokaal overheidsbeleid ten aanzien van sport en recreatie in Rotterdam
kan pas worden gesproken bij de aanvaarding van het plan Recreatieve Voorzieningen
1960-1969 door de gemeenteraad. Hierin werd voor het eerst de actieve rol van de Rotterdamse
overheid bij de vorming en uitvoering van het recreatiebeleid als bijdrage aan het
plaatselijk algemeen welzijn erkend. De kosten werden geraamd op 8 miljoen gulden
en dit zou vervolgens jaarlijks tot 1969 worden aangepast. Ondanks genoemd plan bleef
het recreatiebeleid aanvankelijk beperkt tot enkele grootschalige buitenstedelijke
projecten met steun van het Rijk. Van 1 mei 1949 tot 1 januari 1974 werd door de lokale
overheid aan genoemde Stichting het beheer, de exploitatie en het onderhoud toevertrouwd
van de gemeentelijke recreatieobjecten en gaandeweg ook van (andere) gemeentelijke
recreatieobjecten, zoals volkstuinen en schoolwerktuinen. De Stichting organiseerde
niet alleen schoolsporttoernooien, vakantiekampen, spel en ritmische dans, maar ook
cursussen in handenarbeid, tekenen, declamatie, koken en bezoeken aan musea en tentoonstellingen.
Vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw desintegreerde het particulier initiatief
en vanaf 1964 nam de Rotterdamse bevolking dramatisch in aantal af. Aan het einde
van de jaren zestig nam het aantal sport- en recreatievoorzieningen betrekkelijk snel
en plotseling toe. De lokale overheid werd gedwongen tot een actief optreden. In juni
1973 kwam het college van Burgemeester en Wethouders met het voorstel tot het instellen
van een zelfstandige gemeentelijke dienst die belast zou worden met de uitvoerende
werkzaamheden inzake beheer en exploitatie van de sport- en recreatieobjecten en met
het organiseren van evenementen. Het doen van onderzoek, de beleidsontwikkeling en
de realisatie van nieuwe objecten bleef in handen van de gemeentelijke secretarieafdeling
Sport- en Recreatiezaken. Het voorstel werd door de gemeenteraad op 21 juni 1973 met
algemene stemmen aangenomen. De Raad voor de Lichamelijke Opvoeding werd in juni 1974
omgedoopt tot de Stichting Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie en behield slechts
een adviserende taak. De uitvoerende Dienst voor Sport en Recreatie (DSR) trad per
1 januari 1974 in werking.
Stichting Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie, 1974-1989
Stichting Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie, 1974-1989
De Raad voor de Lichamelijke Opvoeding, in juni 1974 omgedoopt tot de Stichting Rotterdamse
Raad voor Sport en Recreatie, behield slechts een adviserende taak. De uitvoerende
Dienst voor Sport en Recreatie (DSR) trad per 1 januari 1974 in werking.
Het doel van de Stichting Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie was het vertegenwoordigen
van organisaties, verenigingen en particulieren, werkzaam op het gebied van de sport
en de recreatie in het belang van de Rotterdamse bevolking, met name in en door contacten
met de gemeente Rotterdam, alsmede de bevoegdheden uit te oefenen haar op dat gebied
door de gemeente Rotterdam toegekend. [NOTE P. Lampert, Onderzoek structuur en functioneren
RRSR (Interuniversitaire Interfaculteit Bedrijfskunde te Delft) en het dossier betreffende
de Rotterdamse Stichting voor de Lichamelijke Opvoeding en de reorganisatie van deze
stichting in 1973. Voorlopig inv. nr. 65, archief RRSR] De Stichting had de bevoegdheid
om, in overleg met de diverse deelgemeenten, te bepalen aan wie sport- en recreatieaccommodaties
voor een periode van een jaar of korter in huur of gebruik werden gegeven. De Stichting
promootte de sportbeoefening in verenigingsverband, initieerde samenwerkingsverbanden
binnen de georganiseerde sport en koerswijzigingen ten aanzien van het functioneren
van georganiseerde sport, trainde bestuursleden van sportverenigingen om hun vakbekwaamheid
te vergroten, beheerde een sportdatabank en gaf audiovisuele apparatuur uit. Het bestuur
van de Stichting werd opgedragen aan de Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie.
Na een aantal jaren gebruik te hebben gemaakt van de diensten van (medewerkers van)
de gemeentelijke secretarieafdeling Sport- en Recreatiezaken, beschikte de stichting
vanaf 1979 over een eigen secretariaatbureau en werden de uit vrijwilligers bestaande
organen: Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en commissies en werkgroepen, bijgestaan
door een aantal fulltime en parttime medewerkers. Jaarlijks ontving de Stichting een
subsidie van de gemeente Rotterdam die gelijk was aan het geraamde tekort op de goedgekeurde
begroting.
De laatste jaren functioneerde de Stichting voornamelijk als woordvoerder van de Rotterdamse
sportbonden en de hierbij aangesloten Rotterdamse sportverenigingen. In 1987 bestond
de Stichting uit de volgende commissies: Commissie Binnensporten, Commissie Watersporten,
Commissie Zwembaden, Commissie Opleidingen en de Commissie Sportstimulering. In 1987
werd het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders bekend om, als gevolg
van de zgn. Brinkmankortingen op het sociaal-cultureel werk, de subsidiëring van de
Stichting stop te zetten. De Stichting werd op 31 december 1988 opgeheven.
Dienst voor Sport en Recreatie, 1974-1986
Dienst voor Sport en Recreatie, 1974-1986
Vanaf 1 januari 1974 functioneerde de Gemeentelijke Dienst voor Sport en Recreatie.
Vrijwel het gehele ambtelijke apparaat van de Rotterdamse Raad voor de Lichamelijke
Opvoeding werd bij de reorganisatie ondergebracht bij de Dienst voor Sport en Recreatie.
Deze Dienst voerde het beheer over praktisch alle gemeentelijke recreatieobjecten
en organiseerde diverse activiteiten. De Dienst voor Sport en Recreatie was ingedeeld
in vijf productiebureaus: Sport en Hoek van Holland; Zwembaden; Sport- en Recreatieterreinen;
Algemene Recreatie; Natuurrecreatie en educatie. Deze zelfstandige gemeentelijke dienst
werd belast met de uitvoerende werkzaamheden inzake het beheer en de exploitatie van
de sport- en recreatieobjecten en met het organiseren van evenementen. Na samenvoeging
van de Dienst voor Sport en Recreatie met de Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen
ontstond op 1 januari 1987 de Dienst Recreatie en Wijkaccommodaties.
In de jaren 1970-1975 beruste het beleid ten aanzien van het Sportpaleis bij de Dienst
voor Sport en Recreatie. Vanwege de complexe organisatiestructuur werd door de gemeenteraad
op 18 december 1975 besloten om, bij wijze van proef, het beheer van zowel het Sportpaleis
als de Tentoonstellingsgebouwen onder te brengen bij de Dienst voor Sport en Recreatie.
Deze onderbrenging werd definitief door het raadsbesluit van 22 juni 1978. In 1982
werd door het college van Burgemeester en Wethouders besloten tot een zekere verzelfstandiging
van het gehele Ahoy'-gebeuren, met als einddoel dat alleen beheer over de gebouwen
onder de directe gemeentelijke besluitvorming zou vallen.
Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen (sinds 1980: Dienst Wijkaccommodaties), 1971-1986
Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen (sinds 1980: Dienst Wijkaccommodaties), 1971-1986
In de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw was er een nijpend gebrek aan
wijkvoorzieningen. Aangespoord door de maatschappelijke druk uit de wijken, bewust
van het gebrek aan wijkaccommodaties en van de grote achterstand in onderhoud van
bestaande wijkgebouwen, en in het besef van de achterhaalde vorm van beheer door particuliere
stichtingen besloot de gemeenteraad tot overname van vier bestaande wijkgebouwen en
tot de bouw van drie nieuwe wijkgebouwen in Zuidwijk, IJsselmonde en Ommoord. Dit
betekende voor de gemeente een rechtstreekse en omvangrijke financiële betrokkenheid;
men wenste de verantwoordelijkheid niet uit handen te geven aan verder nauwelijks
controleerbare stichtingen. Ten behoeve van het beheer en exploitatie van bestaande
en nog te bouwen wijkgebouwen werd door de gemeenteraad op 17 december 1970 formeel
besloten de Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen in te stellen. De raad werd op
6 september 1971 geïnstalleerd en telde elf leden plus een secretaris. In 1980 werd
de naam officieel veranderd in Raad voor de Gemeentelijke Wijkaccommodaties, omdat
het beheer zich inmiddels ook uitstrekte over pleinen en allerlei andere wijkvoorzieningen.
Het gemeentebeleid begon te veranderen. Als gevolg van de verslechterende financiële
situatie in de jaren 80 van de 20e eeuw ging de gemeente, in het kader van bezuinigingen,
streven naar decentralisatie en naar een grotere participatie van de burger in bestuur
en beheer op wijkniveau.
Een keerpunt in het gemeentelijke accommodatiebeleid vormde een motie van het toenmalige
PvdA-raadslid H. Simons. Deze motie, die op 7 februari 1980 door de gemeenteraad werd
aangenomen, was een verzoek aan het college van Burgemeester en Wethouders om te rapporteren
over de voortgang van een integraal accommodatieplan als onderdeel van een stedelijk
deelplan welzijn. Het college besloot daarop tot de instelling van een Werkgroep Geïntegreerd
Accommodatiebeleid. In 1983 verscheen de nota Geïntegreerd Accommodatiebeleid waarin
voorgesteld werd de gemeentelijke welzijnsaccommodaties die qua beheer bij verschillende
diensten waren ondergebracht, per wijk organisatorisch samen te bundelen onder decentrale
bevoegdheid. Hiervoor kwamen allereerst de wijkaccommodaties die in beheer waren bij
de Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen en alle wijkgebonden accommodatie van de
Dienst voor Sport en Recreatie in aanmerking. Na samenvoeging van de Dienst Wijkaccommodaties
met de Dienst voor Sport en Recreatie ontstond op 1 januari 1987 de Dienst Recreatie
en Wijkaccommodaties.
Dienst Recreatie en Wijkaccommodaties, sinds 1989 Dienst Recreatie Rotterdam en sinds
2000 Dienst Sport en Recreatie Rotterdam, vanaf 1987
Dienst Recreatie en Wijkaccommodaties, sinds 1989 Dienst Recreatie Rotterdam en sinds
2000 Dienst Sport en Recreatie Rotterdam, vanaf 1987
In december 1986 nam de gemeenteraad het besluit om de Raad voor de Gemeentelijke
Wijkaccommodaties en de Dienst voor Sport en Recreatie te fuseren tot een geheel nieuwe
dienst. Doel was de gemeentelijke welzijnsaccommodaties die qua beheer bij verschillende
diensten waren, per wijk organisatorisch samen te bundelen onder decentrale bevoegdheid.
Hiervoor kwamen op de eerste plaats in aanmerking de wijkaccommodaties in beheer bij
de Raad voor Gemeentelijke Wijkaccommodaties en alle wijkgebonden accommodaties van
de Dienst voor Sport en Recreatie, zoals wijkrecreatiebaden, speeltuinen, speelplaatsen,
bouwspeeltuinen, schoolsportvelden en gymzalen. Na samenvoeging van beide organisaties
ontstond met ingang van 1 januari 1987 de Dienst voor Recreatie en Wijkaccommodaties
(DRW). Deze naam bleef gehandhaafd tot de wijziging per 1 januari 1989 in Dienst Recreatie
Rotterdam (DRR). De Dienst zag als haar hoofdtaken de zorg voor de materiële voorzieningen
op het gebied van de recreatieve vrije tijd, de zorg dat deze voorzieningen voor een
breed scala van activiteiten gebruikt zouden worden, de ontwikkeling van samenwerkingsvormen
met de bevolking, met het maatschappelijk initiatief en met de commercie en tenslotte
de promotie van de mogelijkheden om in Rotterdam vrije tijd te besteden. In de nota
"Beleidsvisie en strategisch plan" van december 1987 werd voor het eerst een samenhangende
visie op de inhoudelijke taken van de nieuwe dienst geformuleerd. Intussen gingen
naast de reorganisaties en beleidsdiscussies de bezuinigingsoperaties door.
In december 1986 was de Tweede Kamer akkoord gegaan met de korting op de rijksbijdrage
voor het sociaal-cultureel werk van 119 miljoen gulden, de zogenaamde Brinkmankortingen.
Voor Rotterdam betekende dit vanaf 1 januari 1987 een structurele bezuiniging van
bijna tien miljoen gulden. Vanaf 1988 moest er 8,9 miljoen worden bezuinigd, hiervan
werd zes ton ten laste gelegd van sport en recreatie. De helft van het bedrag kwam
uit de opheffing per 1 januari 1989 van de Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie.
De nieuwe Dienst Recreatie Rotterdam werd ingericht als een acht-unitmodel. Met de
invoering van de units werd op 1 januari 1989 begonnen. Al snel bleek dat de vorming
van de units in de praktijk niet leidde tot de gewenste efficiëntie en effectiviteit.
Zo luidde het oordeel van waarnemend directeur Schoots van de Dienst Recreatie Rotterdam.
Schoots stelde voor om de units weer op te heffen en over te gaan tot de vorming van
een compacte dienst op één locatie. In mei 1991 werd door burgemeester en wethouders
het startsein gegeven voor het traject Afweging in Breder Kader (ABK). Naast het Afwegen
in Breder Kader werkte men aan de herstructurering van de organisatie ter verbetering
van het functioneren van de dienst. Het Rotterdamse gemeentebestuur koos er voor een
bezuiniging van zes miljoen gulden te koppelen aan de kerntakendiscussie. Op 1 januari
1994 werd de eerste fase van de herstructurering, zoals omschreven in de eindrapportage
"Herstructurering en afweging in breder kader van de Dienst Recreatie Rotterdam" (november
1992) geëffectueerd. De units werden opgeheven, met uitzondering van Hoek van Holland
vanwege zijn bijzondere ligging en karakter. Steun- en staffuncties werden gebundeld
en centraal gehuisvest. (De toekomst van Recreatie Rotterdam. De toekomstige uitvoering
van taken in verband met ABK en het Overlegorgaan Rijnmondgemeenten (OOR), 24 januari
1994, 6)
Sport en tentoonstellingscomplex "Ahoy"
Sport en tentoonstellingscomplex "Ahoy"
Het in 1950 opgerichte tentoonstellingsgebouw Ahoy' werd in 1955 uitgebreid met een
nieuwe hal ten behoeve van de manifestatie Energie '55. In dezelfde jaren onderzocht
de Rotterdamse Raad voor de Lichamelijke Opvoeding de mogelijkheden voor een centrale
sporthal. Door de gemeenteraad werd besloten de Energiehal na afloop van de tentoonstelling
in beheer te geven aan de Raad. Op 1 februari 1968 besloot de gemeenteraad het beheer
van het complex te laten verwezenlijken door N.V. Sport en Tentoonstellingsgebouw
Zuidplein. Gedurende de bouwfase, op 6 november 1969, werd de N.V. geliquideerd. Besloten
werd het complex door de gemeente zelf te laten exploiteren.
In de jaren 1970-1975 berustte het beleid ten aanzien van het Sportpaleis bij de Dienst
voor Sport en Recreatie. Vanwege de complexe organisatiestructuur werd door de gemeenteraad
op 18 december 1975 besloten om, bij wijze van proef, het beheer van zowel het Sportpaleis
als de Tentoonstellingsgebouwen onder te brengen bij de Dienst voor Sport en Recreatie.
Deze onderbrenging werd definitief door het raadsbesluit van 22 juni 1978. In 1982
werd door het College van Burgemeester en Wethouders besloten tot een zekere verzelfstandiging
van het gehele Ahoy'-gebeuren, met als einddoel dat alleen beheer over de gebouwen
onder de directe gemeentelijke besluitvorming zou vallen en het overige in een relatief
verzelfstandigd Ahoy'. Op 26 mei 1983 besloot de gemeenteraad tot oprichting van Ahoy'
Complex Rotterdam N.V. ter vergroting van de flexibiliteit in de bedrijfsvoering,
om directe politieke verantwoordelijkheid te verminderen en de organisatie van evenementen
buiten Ahoy' mogelijk te maken. Als eerste taak, in de periode 1980 tot en met 1983,
werd de nieuwe N.V. belast met de organisatie van een vijftal beurzen. In de jaren
1984 en 1985 werd hier nog een viertal beurzen aan toegevoegd.
Op 22 januari 1985 koos het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) in meerderheid
voor een dusdanig vergaande vorm van privatisering dat de verhuurfunctie en de technische
beheersfunctie geprivatiseerd werden. Het complex bleef in handen van de gemeente.
Dit leidde tot veel onrust bij het personeel. Op 5 november 1985 besloot B&W op grond
van een onderzoek door Twijnstra en Gudde op korte termijn een aantal efficiency-maatregelen
door te voeren die in de personele sfeer een besparing van ca. fl.500.000,-- zouden
opleveren. Door het niet vervullen van bestaande vacatures, door gebruikmaking van
een VUT-regeling en enkele afzonderlijke maatregelen, zou de beoogde besparing op
een termijn van circa drie jaar te realiseren zijn. Tevens werd besloten de overdrachtsvoorwaarden,
waaronder de N.V. de gemeentelijke exploitatie kon overnemen, uit te werken en een
deskundige op het gebied van tentoonstellingen om advies te vragen. In april 1986
werd een daadwerkelijke aanvang gemaakt met zowel de uitvoering van de gemeentelijke
bezuinigingsvoorstellen, als met de uitwerking van de privatiseringsvoorstellen. Personeelsleden
die niet naar de N.V. overgingen, bleven in eerste instantie hun normale eigen werkzaamheden
vervullen, ook na 1 januari 1987. Pas nadat de gemeente deze medewerkers had herplaatst
zou de N.V. "eigen" mensen aantrekken. Op 4 juni 1987 ging de gemeenteraad akkoord
met de verzelfstandiging van Ahoy' per 1 september 1987. Op 1 januari 1988 werd ingevolge
het raadsbesluit Ahoy' geprivatiseerd en werden de activiteiten overgenomen door Ahoy'
Complex N.V.
Verantwoording
Verantwoording
De archieven van de Dienst Sport en Recreatie Rotterdam en haar rechtsvoorgangers
waren ondergebracht bij de Dienst Sport en Recreatie. De overdracht van deze archieven
aan het Gemeentearchief Rotterdam (GAR) was de aanleiding tot de bewerking van het
semi-statische archief van de dienst, uitgevoerd door Doxis in de periode mei tot
en met september 2005. De bewerking is uitgevoerd in overleg met de contactpersoon
namens de gemeente, mevrouw Laura van Holstein. Voor de eerste selectie door medewerkers
van het GAR had het archief een omvang van 137,5 m¹. Het was gedeeltelijk verpakt
in dossieromslagen in archiefdozen en gedeeltelijk zaten de losse stukken verpakt
tussen omslagen.
Het archief van de Raad voor de Lichamelijke Opvoeding dat in het archief van de Stichting
Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie was ondergebracht is als een apart archief
behandeld. Het archief van de Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen bevatte een
aantal werkarchieven. De hoofdindeling van de beschrijvende inventaris van het archief
van Dienst (Sport en) Recreatie Rotterdam is als volgt:
A. Dienst voor Sport en Recreatie Rotterdam, (1969) 1974-1986 (1991)
B. Raad voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen, sinds 1980 Dienst Wijkaccommodaties (1968)
1971-1986 (1987)
C. Dienst Recreatie en Wijkaccommodaties, sinds 1989 Dienst Recreatie Rotterdam en
sinds 2000 Dienst Sport en Recreatie Rotterdam (1974) 1987-2005 (2006)
D. Gedeponeerd archief van de Stichting Rotterdamse Stichting (later: Raad) voor de
Lichamelijke Opvoeding (1938-1974)
E. Gedeponeerd archief van de Stichting Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie (1964)
1974-1988 (1992)
De stukken zijn ingedeeld in de volgende rubrieken:
1. Organisatie: dat wil zeggen de organisatie van het bestuur. Hieronder zaken als
instelling, ontwikkeling, reorganisatie en opheffing van de organisatie.
2. Financiën: hier de stukken betreffende eigendom en bezit (verkrijging en verlies)
en de begrotingen en (controle op de) jaarrekeningen.
3. Taken: dat wil zeggen de uitvoering van de taken waarvoor de organisaties zich
gesteld zagen. Hier aangelegenheden als onderzoek, rapportage, beheer, onderhoud en
verhuur van tuinen, buurthuizen, welzijnsaccommodaties, beheer, onderhoud en verhuur
en subsidiëring van sportaccommodaties, organisatie van recreatieve en educatieve
activiteiten en het verstrekken van subsidies.
Soms zijn stukken van de verschillende diensten en stichtingen bij fusies en dergelijke
in het archief van de nieuw gevormde dienst c.q. stichting terechtgekomen. Begin 2010
heeft de dienst Sport en Recreatie circa 400 strekkende meter dossiers, voornamelijk
uit de periode 1987-2005, overgedragen aan het Gemeentearchief Rotterdam. Vervolgens
heeft een medewerker van het project Rotterdamse Archief Selectie (RAS) van het Gemeentearchief,
de voor bewaring in aanmerking komende dossiers afgescheiden van de voor vernietiging
in aanmerking komende dossiers. De voor bewaren in aanmerking komende dossiers, in
totaal 12,5 meter, vormen een aanvulling op de reeds bestaande inventaris in Mais
Flexis, welke reeds waren beschreven door Doxis. Na goedkeuring is de aanvulling toegevoegd/geïntegreerd
aan het bestaande deel.
Geschiedenis van de ordening en de beschrijving
Geschiedenis van de ordening en de beschrijving
Na de samenvoeging op 1 januari 1987 van de Dienst voor Sport en Recreatie en de Raad
voor de Gemeentelijke Wijkgebouwen (sinds 1980 de Dienst Wijkaccommodaties) tot de
Dienst voor Recreatie en Wijkaccommodaties, werd besloten de archieven van de twee
samengevoegde diensten niet samen te voegen. Dit vanwege de werkbaarheid. Er werd
bewust gekozen voor het afsluiten van de dossiers en het openen van nieuwe. De archieven
werden in de toen bestaande vorm overgenomen en voortgezet onder handhaving van de
bestaande opbouw en structuur.
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
Opmerkingen openbaarheidsbeperkingen
Het gehele archief is zonder beperkingen voor ieder ter inzage.
Verwant materiaal
Verwant materiaal
Over de lotgevallen van het archief in de beschreven periode zijn weinig gegevens
aangetroffen. In 1981 vond op initiatief van het hoofd van de Secretarie-afdeling
Sport- en Recreatiezaken en Openbaar Groen een inventarisatie plaats van oude archiefstukken
van de Rotterdamse Raad voor Sport en Recreatie, waarvan een groot deel betrekking
had op de vroegere Raad voor de Lichamelijke Opvoeding. Deze inventarisatie werd uitgevoerd
door de gemeentelijke Archiefdienst. Een groot deel van de oude archiefstukken schijnt
conform de voorschriften reeds vernietigd te zijn.
Tijdens de vergadering d.d. 11 augustus 1981 van het Dagelijks Bestuur van de Rotterdamse
Raad voor Sport werd besloten het overgebleven deel van het archief, dat zich bevond
in de kelder van het EN-gebouw, over te brengen naar het gemeentearchief aan de Mathenesserlaan.
Dit archief is opgenomen onder toegangnr. 486.02.