Woord vooraf
Woord vooraf bij de oorspronkelijke, in 1996 in druk uitgegeven, inventaris:
In deze uitgave publiceert het Rijksarchief in Zeeland de inventarissen van drie archieven
op het gebied van de Zeeuwse stoomvaart en de daaruit voortgekomen veerverbindingen.
Twee archieven, die van de Commissie van Toezicht en van de directeur van de Provinciale
Stoombootdiensten in Zeeland (PSD), geven over een periode van anderhalve eeuw de
papieren neerslag van een voor Nederland unieke overheidsdienst. Geen enkele andere
provinciale overheid oefende of oefent een veerbedrijf van deze omvang uit. Vergelijkbare
archieven bij andere Rijksarchieven zijn dan ook niet voorhanden.
Het voor onderzoek in openbare archiefbewaarplaatsen beschikbare archiefmateriaal
over de negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse stoomvaart is in het algemeen dun
gezaaid. Zo waren ook in Zeeland diverse stoombootrederijen actief waarvan thans geen
archieven zijn overgeleverd, op één uitzondering na. Voordat in 1912 de provincie
de stoombootdienst op de Oosterschelde overnam werd deze dienst uitgevoerd door de
NV Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij. Deze vennootschap werd grotendeels door de provincie
gesubsidieerd. Tussen deze NV en de PSD bestonden nauwe relaties, vooral voor het
uitwisselen van schepen bij calamiteiten. Het bedrijfsarchief van de NV Zeeuwsche
Spoorboot Maatschappij berust eveneens in het Rijksarchief in Zeeland. Om de onderzoeker
naar de Zeeuwse stoomvaart een totaalbeeld te geven van de daarop betrekking hebbende
archieven in het Rijksarchief in Zeeland, is de inventaris van dit archief eveneens
in deze publicatie opgenomen.
De inventarisatie van de hierna beschreven archieven is eind 1995 aangevangen. In
opdracht van de Provincie Zeeland bewerkte het Rijksarchief in Zeeland het archief
van de directeur van de PSD over de periode 1910-1991 zodat het in goede en geordende
staat aan het Rijksarchief kon worden overgedragen. Deze inventarisatie werd eind
1995 afgerond.
Het Rijksarchief achtte dit een goede gelegenheid om ook de reeds eerder door de provincie
overgedragen archieven van de PSD nader te bewerken. Het ging hierbij om het oudste
deel van het directeursarchief (1869-1909) en het archief van een speciale commissie
uit Gedeputeerde Staten belast met het toezicht op de stoombootdiensten in de provincie
over de perioden 1842-1855 en 1866-1930. Hoewel dit laatste archief strikt genomen
als gedeponeerd archief bij het archief van Gedeputeerde Staten beschreven zou moeten
worden, leek plaatsing hiervan in deze uitgave wenselijker. De inventarisatie van
deze gedeelten werd begin 1996 afgesloten.
De bewerking van honderdvijftig jaar PSD-archief vond plaats in een periode waarin
tevens indirect de beslissing viel over de toekomstige opheffing van de dienst. Op
29 september 1995 besloot de ministerraad tot aanleg van een tunnel onder de Westerschelde
tussen Ellewoutsdijk en Terneuzen, tot dan toe bekend als de ‘Westerschelde Oever
Verbinding’ (WOV), met oplevering in 2002. Op 14 juni 1996 gingen Gedeputeerde Staten
van Zeeland met de aanleg accoord, op 27 juni 1996 gevolgd door de Tweede Kamer. Een
PSD in de huidige omvang wordt dan overbodig. Op dat moment zal nog een aanvulling
van ruim tien jaar het hierna gepresenteerde archief completeren. Aan de ongetwijfeld
in de komende jaren samen te stellen publicaties over de geschiedenis van de PSD zal
het nu beschreven en voor onderzoek beschikbare bronnenmateriaal hopelijk kunnen bijdragen.
Geschiedenis van de provinciale veerdiensten
De geschiedenis van de provinciale stoombootdiensten in Zeeland is door diverse auteurs
reeds uitgebreid beschreven. [NOTE Zie de literatuurlijst. Uitgebreid zijn met name
Hartman en Antonisse, zie voor kortere overzichten De Bruin, Boot, De vloot en Wilderom.]
Hierna zal volstaan worden met een kort overzicht op hoofdlijnen van de verschillende
diensten die de provincie in de loop der jaren heeft geëxploiteerd, omdat de ordening
van zowel het archief van de Commissie van Toezicht als dat van de directeur enige
tijd deze diensten als uitgangspunt had. In de volgende paragraaf worden de verschillende
organen behandeld die belast waren met taken ten aanzien van de stoombootdiensten.
[NOTE Daar Hartman uitvoerig verwijst naar data en nummers van besluiten van Gedeputeerde
Staten en Provinciale Staten en van Koninklijke Besluiten, zijn deze verwijzingen
hier achterwege gelaten.]
Vlissingen-Breskens/Terneuzen
In 1828 kwam naast de reeds eeuwen bestaande steigerschuitendienst tussen Vlissingen
en Breskens een stoombootje in de vaart. Deze dienst werd uitgevoerd door de ‘negotiatie
voor het stoombootenveer tusschen Vlissingen en Breskens’ en ontving financiële steun
van de Provincie Zeeland. Dit was het begin van de provinciale betrokkenheid bij de
veerdiensten. De lijn Vlissingen-Breskens is sindsdien de ruggegraat van het provinciale
veerdienstbedrijf geweest. Vanaf het begin werd vanuit Vlissingen ook op Terneuzen
gevaren, naderhand werd de dienst steeds verder uitgebreid tot uiteindelijk de boot
in een slingerbeweging de Westerschelde op- en afvoer: Breskens-Vlissingen-Borssele-Terneuzen-Hoedekenskerke-Hansweert-Walsoorden.
Tussen 1 augustus 1894 en 1 oktober 1896 werd ook een tussenstop in Hoofdplaat gemaakt.
In 1905 werd de dienst Hansweert-Walsoorden afgescheiden van de bestaande dienst en
in 1912 stelde de provincie een afzonderlijke lijn Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen
in, waardoor de dienst was teruggekeerd tot het oorspronkelijke uitgangspunt: Vlissingen-Breskens
en Vlissingen-Borssele-Terneuzen. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd
de laatste dienst gestaakt, waardoor de verbinding Vlissingen-Breskens overbleef.
In de jaren twintig kregen Vlissingen en Breskens nieuwe aanleginrichtingen met een
zogenaamde inloopfuik, zodat op 21 april 1928, bij het 100-jarig bestaan van de stoombootdiensten
op de Westerschelde, de eerste kopladingveerboot Koningin Wilhelminain dienst kon worden gesteld. Op 1 augustus 1958 nam de PSD aan beide zijden de vernieuwde
aanleginrichtingen in gebruik, waarvan die in Breskens was gebouwd in de nieuwe Veerhaven,
westelijk van de oude havens. Ruim vijftien jaar na het traject Kruiningen-Perkpolder
werden ook de aanleghavens in Vlissingen en Breskens uitgerust voor de ontvangst van
dubbeldeksveerboten. Op 28 februari 1986 volgde de officiële indienststelling van
de ‘dubbeldekker’ Prinses Juliana[2].
Vlake-Hansweert-Walsoorden; Kruiningen-Perkpolder
Nadat tussen 1868 en 1872 de spoorlijn Roosendaal-Vlissingen gereed was gekomen, werd
het station Vlake een belangrijk overstapstation voor reizigers uit Zeeuwsch-Vlaanderen.
De frequentie op het traject Hansweert-Walsoorden, onderdeel van de lijn vanuit Vlissingen,
was hiervoor niet toereikend. Uiteindelijk gaf de provincie concessie aan J. Smit,
B.J. Diepeveen en C. van der Bent voor een afzonderlijke dienst tussen deze havens.
Met ingang van 1 september 1879 ging de lijn met provinciale subsidie van start. [NOTE
Hartman, 82; RAZ, archief Provinciaal Bestuur 1851-1910, inv.nr 2317, GS 19 september
1879, nr 90. De jaarlijkse resultaten werden vanaf 1879 vermeld in het Provinciaal
Verslag.] Aanvankelijk voer de boot door naar Vlake, kort daarna zorgde een omnibus
voor het vervoer van de passagiers tussen Hansweert en Vlake.
Nadat de concessie enkele malen was verlengd, nam de provincie ook deze lijn met ingang
van 1 januari 1905 in eigen exploitatie. De nieuwe dienst werd vanuit Vlissingen geëxploiteerd,
maar de directeur hield de administratie gescheiden van de dienst Vlissingen-Breskens/Terneuzen.
Tussen 1913 en 1933 was de Provincie Zeeland op de lijn Hansweert-Vlake tevens tramexploitant.
Nadat eerst een paardentramweg was overwogen, besloten GS in 1909 een tramweg aan
te leggen tussen station Vlake en de aanlegsteiger in Hansweert. De eerste rit vond
op 2 juni 1913 plaats. Wegens de verbreding van het Kanaal door Zuid-Beveland moest
de lage spoorbrug bij Vlake vervangen worden door een hooggelegen brug. Station Vlake
verviel hiermee waardoor de Stoomtramweg Hansweert-Vlake (HV) op 7 oktober 1933 de
laatste rit maakte. Voortaan verbond een autobusdienst de steiger te Hansweert met
het nieuwe NS-station Kruiningen-Yerseke.
In de jaren dertig nam het vervoer op de lijn Hansweert-Walsoorden sterk toe. De veerhavens
waren te klein voor de noodzakelijke uitbreidingen waardoor de dienst verplaatst werd
naar een nieuwe route: Kruiningen-Perkpolder. De veerhaven in Perkpolder kon op 6
augustus 1940 in gebruik worden genomen, de veerhaven in Kruiningen op 1 mei 1943.
Na een dijkdoorbraak tijdens de watersnoodramp van 1953 werd de veerhaven Kruiningen
tevens gemoderniseerd en op 1 mei 1954 opnieuw in dienst gesteld. Tien jaar later
werd de capaciteit aanzienlijk uitgebreid door de bouw van nieuwe aanleginrichtingen
geschikt voor het gelijktijdig laden en lossen over twee aanvoerwegen. De Prinses Christina, de eerste dubbeldeksveerboot in Nederland, nam de nieuwe fuiken op 4 juni 1968 in
gebruik.
Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen
Het traject Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen werd aanvankelijk als onderdeel van
de lijn tussen Vlissingen en Walsoorden gevaren. Vanaf 1879 kwam deze dienst in particuliere
exploitatie. In 1913 besloot de provincie tot instelling van een afzonderlijke dienst
Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen, maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
liep dit plan vertraging op. Pas op 4 september 1916 opende de speciaal hiervoor gebouwde Zeeuwsch-Vlaanderen[2] de nieuwe route. Ook deze dienst werd vanuit Vlissingen geëxploiteerd waarbij
de administratie tot en met 1921 gescheiden werd gehouden van de andere diensten.
Met ingang van 15 mei 1930 verviel Hansweert als afvaarthaven en bleef de lijn Hoedekenskerke-Terneuzen
over. Op 2 januari 1972 sloot de Prins Willem Iook deze route.
Zierikzee-Middelburg/Kortgene/Katseveer/Kats
Een volgende uitbreiding van het lijnennet volgde in 1912 toen de verbinding Middelburg-Zierikzee,
met tussenstops in Kortgene en Katseveer, door de provincie in exploitatie werd genomen.
De nieuwe dienst werd administratief geheel los van de oude gehouden en ondergebracht
in de Provinciale Stoombootdienst op de Oosterschelde. In feite was het een voortzetting
van de exploitatie die tot kort daarvoor door de geliquideerde NV Zeeuwsche Spoorboot
Maatschappij was uitgevoerd. [NOTE Het archief van de NV Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij
berust in het Rijksarchief in Zeeland, zie voor de inventaris toegangsnr 97.]
In de loop der jaren werd de dienst Zierikzee-Middelburg aan de zuidelijke oever steeds
verder ingekort. Met ingang van 14 mei 1923 verviel Middelburg als eindstation en
werd de dienst beperkt tot Zierikzee-Katseveer-Kortgene. Een bus onderhield de verbinding
tussen Katseveer en Middelburg. Op 31 mei 1941 viel Kortgene af en bleef de dienst
Zierikzee-Katseveer over. Vanaf 1 juni 1958 vertrok de boot uit de nieuwe veerhaven
De Val, oostelijk van Zierikzee, waarmee de reis door het Havenkanaal naar aanlegplaats
’t Luitje tot het verleden behoorde. Wegens de ingebruikname van de Zandkreekdam kon
de verbinding tot Noord-Beveland worden beperkt, vanaf 19 mei 1961 voer de boot alleen
nog maar tussen Zierikzee en Kats. De openstelling van de Zeelandbrug maakte ook deze
verbinding overbodig; op 14 december 1965 maakte de Koningin Emmade laatste afvaart, waarmee tevens een einde kwam aan de ‘Oosterscheldedienst’.
Kortgene-Wolphaartsdijk
In 1912 kocht de provincie het veerrecht van Wolphaartsdijk naar Kortgene van de Ambachtsheerlijkheid
Wolphaartsdijk. Tegelijkertijd sloot de provincie een huurovereenkomst met de Ambachtsheerlijkheid
Kortgene met betrekking tot het veerrecht van Kortgene naar Wolphaartsdijk voor 25
jaar met ingang van 1 januari 1915. Voordat de huur inging, werd in overleg met de
Ambachtsheerlijkheid Kortgene en de pachter van het veer overeen gekomen de dienst
al eerder op provinciale kosten te bedienen. Zo kwamen beide veren op 1 januari 1913
voor rekening van de Provincie Zeeland. Met de veerschippers K. Schippers en I. van
de Voorde werd een contract gesloten voor de exploitatie: de veerschippers kregen
salaris en vergoeding voor het onderhoud terwijl de inkomsten werden afgedragen aan
de provincie.
Met ingang van 1 januari 1940 kocht de provincie het tot dan toe gehuurde veerrecht
van Kortgene naar Wolphaartsdijk van de NV Maatschappij tot Exploitatie van Onroerende
Goederen Rhoon, Pendrecht en Cortgene te Rotterdam. Vanaf dat moment waren beide veren
provinciaal eigendom. Wegens de opening van de Zandkreekdam beëindigde de Noord-Bevelandde dienst op 1 oktober 1960.
Kamperland-Veere
In 1923 kocht de provincie tevens het veerrecht van Kamperland naar Veere van de Ambachtsheerlijkheid
Oud-Campen en Soelekerke. Tegelijkertijd werd het beheer en onderhoud van het veer
van Veere naar Kamperland voor dertig jaar door het Rijk aan de provincie overgedragen.
Beide diensten kwamen vanaf 1 mei 1924 in exploitatie bij de provincie. Ook deze dienst
werd door de uitvoering van het Deltaplan overbodig. Op 31 oktober 1961 maakte de Zuidvlietde laatste overtocht; het verkeer ging vanaf dat moment over de Veerse Gatdam.
In de meidagen van 1940 werd de PSD-vloot een zware slag toegebracht. Een groot deel
van de vloot werd tot zinken gebracht en kon tijdens en na de oorlog niet meer ingezet
worden. Gedurende de oorlog werden in reparatie zijnde schepen door geallieerde bombardementen
beschadigd en de terugtrekkende Duitse troepen namen schepen mee of brachten ze tot
zinken. Ook de aanleginrichtingen en dienstgebouwen kwamen vernield of zwaar beschadigd
uit de oorlog. Met de weinige overgebleven schepen en diverse huurschepen probeerden
de medewerkers de diensten te onderhouden. [NOTE Zie over deze periode, naast de series
van algemene aard, inv.nr 771.]
Na de oorlog kwamen de drie ‘Moerdijkponten’ Dordrecht, Moerdijken Willemsdorpde vloot versterken. Het laatste schip was tevens de belangrijkste schadepost voor
de PSD tijdens de watersnoodramp van 1953. Het schip sloeg door het dijkgat bij Kruiningen
en kwam midden in de polder terecht. Ook de dienstgebouwen en aanleginrichtingen in
Kruiningen liepen grote schade op. Na de watersnood onderhield de PSD enige tijdelijke
diensten tussen Katseveer-Zijpe-Dordrecht (de zogenaamde ‘Baselboot’), Zierikzee-Anna
Jacobapolder en Hoedekenskerke-Perkpolder. [NOTE Zie over deze periode, naast de series
van algemene aard, inv.nr 695.]
Organen belast met taken ten aanzien van de provinciale stoombootdiensten
Toen de provincie in 1828 de exploitanten van de veerdienst tussen Vlissingen en Breskens
ging subsidiëren, ontstond een relatie tussen de provinciale overheid en de veerdiensten
die tot aan de dag van vandaag voortduurt. Hoe nauwer deze relatie werd, hoe meer
organen belast werden met taken ten aanzien van de provinciale stoombootdiensten,
en hoe meer en verscheidener het archiefmateriaal is dat de onderzoeker thans ter
beschikking staat. In deze paragraaf worden de belangrijkste organen behandeld.
Gedeputeerde Staten, 1842-1991
Al voordat in 1828 de provincie subsidie ging verlenen, had zij bemoeienis met de
vele veerdiensten die er in Zeeland waren. Het verlenen van vergunningen en het beoordelen
van het tarief en de vervoersvoorwaarden zijn al twee zaken die in het archief het
Provinciaal Bestuur regelmatig terug te vinden zijn. Daar dit meestal zaken waren
die tot de competentie van Gedeputeerde Staten (GS) behoorden en voorbereid en afgewikkeld
werden door de Eerste Afdeling van de Provinciale Griffie, zijn vooral in de stukken
van deze afdeling (‘Eerste Afdeling B’) gegevens over de veren te vinden. Zeker in
de periode tot 1850 kan het echter ook voorkomen dat zich in het archief van de Gouverneur
stukken over de veerdiensten bevinden.
Met de toekenning van een provinciale subsidie nam de briefwisseling over de veerdiensten
toe. Nog intensiever werd deze tijdens de eerste periode van provinciale exploitatie
van de veerdiensten tussen 1842 en 1854. Alhoewel een speciale Commissie van Toezicht
was benoemd, bestaat de indruk dat de meeste stukken over de veerdienst zich in het
archief van de Eerste Afdeling bevinden. Het archief van de Commissie van Toezicht
uit die eerste periode bestaat uitsluitend uit rekeningen.
In de jaren 1855-1866, de korte tussenperiode van particuliere exploitatie, was de
bemoeienis van de provincie weer iets minder groot. De regelmatige protesten over
de slechte uitvoering van de dienst en de even frequente verzoeken door de exploitanten
om subsidieverhoging zullen echter toch hun sporen in het archief van de Eerste Afdeling
hebben nagelaten.
Toen de provincie in 1866 de exploitatie geheel in eigen handen nam, belastte GS een
commissie met het reguliere toezicht op de uitoefening van de dienst. Het archief
van deze Commissie van Toezicht is bewaard gebleven, zodat het verlies van de archieven
van de voor de stoombootdiensten verantwoordelijke griffie-afdelingen hierdoor enigszins
wordt gecompenseerd.
Gedurende de periode 1866-1991 waren de volgende afdelingen belast met zaken betreffende
de PSD:
-1 jan. 1828-1 aug. 1923: Eerste Afdeling: archief 1866-1923 verloren gegaan
-1 aug. 1923-1 juli 1936: Vierde Afdeling: archief geheel verloren gegaan
-1 juli 1936-1 sep. 1991: Eerste Afdeling: archief 1936-1940 verloren gegaan
Over twee perioden waren deze afdelingsarchieven toch van bijzonder belang geweest,
tussen 1894 en 1904 vanwege het feit dat de Commissie van Toezicht toen geen eigen
archief vormde en in de periode 1930-1940 omdat er toen geen Commissie van Toezicht
meer was. In beide perioden zullen de stukken betreffende de PSD door de betrokken
afdelingen in hun archieven zijn ondergebracht.
Vanaf mei 1940 tot en met 1991 was de Eerste Afdeling weer de verantwoordelijke afdeling
voor PSD-zaken. Het archief over deze periode berust nog bij de Provincie Zeeland.
Commissie van Toezicht op het Stoombootenveer, 1842-1854
Van 1828 tot en met 1842 was de provincie uitsluitend als subsidieverlener betrokken
bij de exploitatie van het stoombootje dat de dienst Vlissingen-Breskens onderhield.
In 1842 kwam hierin verandering. De provincie kocht de stoomboot aan en gaf de exploitatie
met ingang van 1 oktober 1842 in concessie aan machinist G. de Haas. [NOTE Zie voor
stukken over het verzoek tot overname van de dienst, met exploitatiestaten over de
periode 1828-1840: RAZ, archief Provinciaal Bestuur 1813-1850, inv.nr 3123, GS 11
juni 1841, nr 23.] Twaalf jaar lang werd zo de dienst als semi-overheidsbedrijf uitgevoerd:
provinciaal eigendom met particuliere exploitatie. Een provinciale commissie, de ‘Commissie
van Toezicht op het Stoombootenveer tusschen Vlissingen en Breskens’, hield toezicht
en legde verantwoording af aan GS over de instandhouding van het veer. De rekeningen
van deze commissie zijn bewaard gebleven. [NOTE Inv.nrs 1-2.]
In 1854 verkocht de provincie het schip aan D. Dronkers en J.J. de Kanter, die de
dienst met ingang van 1 november 1854 weer particulier uitvoerden met een provinciale
subsidie. De werkzaamheden van de commissie kwamen hiermee te vervallen.
Commissie van Toezicht op de Stoombootdiensten, 1866-1930
Het navolgende is grotendeels gebaseerd op Hartman, 93-98.
De uitvoering van de dienst door Dronkers en De Kanter liet veel te wensen over, terwijl
zij bovendien regelmatig om verhoging van de subsidie verzochten. GS besloten daarom
op 23 maart 1866 de concessie in te trekken en het beheer met ingang van 1 april 1866
in eigen hand te nemen. Eigendom èn exploitatie van de veerdienst Vlissingen-Breskens-Terneuzen
kwamen vanaf dat moment geheel in handen van de provincie: het begin van de Provinciale
Stoombootdienst op de Westerschelde.
GS hadden de eindverantwoordelijkheid over de provinciale stoombootdiensten. De Eerste
Afdeling van de Provinciale Griffie was belast met de behandeling en voorbereiding
van zaken die GS ten aanzien van de stoombootdiensten verrichtten. Om de GS-vergaderingen
niet teveel te belasten benoemden zij uit hun midden enkele leden die samen de Commissie
van Toezicht vormden. Alleen zij hielden zich vrijwel dagelijks met de belangrijkste
zaken betreffende de stoombootdiensten bezig. De commissie hield toezicht op het handelen
van degene die met de dagelijkse gang van zaken was belast. Aanvankelijk was dat een
ambtenaar van de Provinciale Griffie, in 1869 werd hiervoor een directeur aangesteld.
De commissieleden handelden veel correspondentie persoonlijk af, alleen de belangrijke
zaken brachten zij op de agenda van de vergaderingen van GS. Deze tweedeling ontstond
ook in de archiefvorming: de Commissie van Toezicht vormde een eigen archief, waarin
de meeste stukken betreffende de stoombootdiensten terechtkwamen, dat geheel los stond
van het archief van de Eerste Afdeling, waarin alleen de belangrijke, in de GS-vergaderingen
ingebrachte stukken werden gearchiveerd.
De verkiezingen van 1895 brachten een ingrijpende verandering in deze situatie. Het
grotendeels vernieuwde college van GS wees een geheel nieuwe Commissie van Toezicht
aan. Die besloot om voortaan alle stukken betreffende de stoombootdiensten door de
Eerste Afdeling van de Provinciale Griffie te laten agenderen en uitgaan en deze ook
in de GS-vergaderingen te behandelen. Gevolg was dat het voltallige college van GS
zich wekelijks moest verdiepen in ‘de meest nietige onderdeelen van de exploitatie’.
Toch besloten GS pas in 1904 hieraan een eind te maken. Ook voor de archiefvorming
heeft deze handelwijze gevolgen gehad. Vanaf 1895 vormde de commissie geen eigen archief
meer, maar werden alle stukken na behandeling door GS geborgen in het archief van
de Eerste Afdeling. Daar ook de stukken over 1894 tijdens de inventarisatie niet in
het commissiearchief werden aangetroffen, mag aangenomen worden dat deze eveneens
als retroacta in het archief van de Eerste Afdeling terecht zijn gekomen. Achteraf
gezien is deze wijziging in administratie te betreuren omdat het archief van de Eerste
Afdeling, waarin zich dus tussen 1893 en 1904 alle PSD-stukken bevonden, in mei 1940
verloren is gegaan, terwijl het commissiearchief behouden bleef.
Met ingang van 1 januari 1905 werden de taken van GS en Commissie van Toezicht duidelijk
afgebakend. Uitsluitend zaken omtrent begroting, rekening, wedden, personeel en grotere
financiële verplichtingen dienden in de GS-vergaderingen behandeld te worden, het
overige mocht de commissie afdoen. Hiertoe kreeg de commissie assistentie van een
eigen secretaris, de voormalige chef van de Eerste Afdeling H.J.G. Hartman. Vanaf
dat moment vormde de commissie weer een eigen archief dat tegelijkertijd, wegens de
overname van de dienst Hansweert-Walsoorden, aanzienlijk in omvang toenam. De primaire
ordening van het archief, die de commissie ook oplegde aan de directeur, bestond uit
een onderscheid naar lijndienst.
Bij besluit van 31 januari 1930 werd de Commissie van Toezicht opgeheven. [NOTE Besluit
GS 31 januari 1930, nr 148. Notulen van de Provinciale Staten van Zeeland 1930, bijlage
13a.] Uit het archief is op te maken dat de commissie al half januari haar taken had
beëindigd. [NOTE Inv.nrs 114, 142, 164. De weekrapporten van de directeur over geheel
1930 kwamen vanaf 22 januari 1930 weliswaar in bij het Provinciaal Bestuur van Zeeland,
maar werden bij het in 1930 eerste, nog bij de commissie ingekomen, weekrapport gevoegd.]
De taken keerden, net zoals in de periode 1895-1904, terug naar GS. De archiefvorming
geschiedde weer door de Provinciale Griffie, nu de Vierde Afdeling.
Tegelijkertijd werd een commissie van advies ingesteld, de ‘Stoombootdienstencommissie’.
In 1952 stelden GS een ‘contact-commissie uit de Staten met betrekking tot het functioneren
van de Provinciale Stoombootdiensten’ in [NOTE Besluit GS 23 juni 1952, nr 1722/8,
1e afdeling tot afkondiging besluit PS 18 december 1951, nr 37, Provinciaal Blad 1952,
nr 27.] , in 1963 vervangen door een vaste ‘Commissie van Advies en Bijstand voor
de Provinciale Stoombootdiensten’. [NOTE Besluit GS 29 maart 1963, nr 287, 3e afdeling
tot afkondiging besluit PS 20 maart 1963, nr 17, Provinciaal Blad 1963, nr 32.] Beiden
bestonden uit leden van GS en PS, de PSD-directeur en enkele ambtelijke adviseurs.
De bescheiden van deze organen bevinden zich in de archieven van het Provinciaal Bestuur.
Directeur, 1869-1991
Met het besluit tot eigen exploitatie en de instelling van een Commissie van Toezicht,
dachten GS aanvankelijk de dagelijkse uitvoering van de dienst over te kunnen laten
aan het hoofd van de Vierde Afdeling van de Provinciale Griffie. Al snel werd duidelijk
dat deze situatie ongewenst was. In hun brief van 15 oktober 1869 meldden GS aan Provinciale
Staten dat zij, op dringend verzoek van de Commissie van Toezicht, besloten hadden
een directeur te benoemen die belast zou worden met ‘het dadelijk toezicht op de regelmatige
uitvoering van de dienst als met de dagelijksche administratie’. [NOTE Hartman, 93.
Een concept-instructie voor de directeur bevindt zich in inv.nr 8, 3e pak, agendanr
[2].] Met ingang van 1 november 1869 werd I. Luteijn benoemd tot directeur van de
Provinciale Stoombootdienst op de Westerschelde.
Vanaf die datum was de directeur verantwoordelijk voor het beheer van de dienst. Hij
hield toezicht op een goede dienstuitvoering door het personeel, op de goede staat
van het materieel en droeg zorg voor de gewone herstellingen, aanschaf van goederen
en uitbetaling van het personeel. Ten aanzien van de verbetering van materieel, aanlegplaatsen
en dienstuitvoering en het doen van buitengewone herstellingen werd hij geacht de
commissie te allen tijde ongevraagd van advies te dienen. Zowel maandelijks als jaarlijks
moest hij over zijn financiële administratie rekening en verantwoording afleggen aan
de Commissie van Toezicht. Wekelijks diende hij een rapport op te stellen over de
uitvoering van de dienst: aantallen gemaakte reizen, uitgevallen vaarten, defecte
schepen en gemiste aansluitingen op trein en tram.
Toen de provincie in 1912 de dienst Zierikzee-Middelburg overnam van de particuliere
Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij, werd deze lijn voortgezet in een afzonderlijke dienst
met een eigen directeur: de Provinciale Stoombootdienst op de Oosterschelde. De directeur,
P. de Bruyne, kreeg dezelfde taken en bevoegdheden als zijn collega van de Westerscheldedienst.
Ook hij zond zijn ‘weekrapport’ in en legde maandelijks de financiële resultaten over
aan de commissie.
Regelmatig gingen er stemmen op om de Westerschelde- en Oosterscheldedienst onder
één directeur te brengen. GS hebben dit steeds weten tegen te houden. [NOTE Hartman,
96-98.] In 1940 veroorzaakten de oorlogsomstandigheden echter dat de voorstanders
van een eenhoofdige leiding toch hun zin kregen. Directeur P. de Bruyne van de Oosterscheldedienst
was tevens Brits vice-consul en wist dat hij daarom na een Duitse inval gearresteerd
zou worden. Commissaris der Koningin Quarles van Ufford verzocht De Bruyne bovendien
hem op 14 mei 1940 te begeleiden naar Zeeuwsch-Vlaanderen en bij de geallieerden voor
de nodige permissies te zorgen. Terwijl Quarles het laatste stukje Nederlands gezag
in Oostburg voortzette, week De Bruyne uit naar Engeland. [NOTE Vgl. J.H.F. Schwartz,
‘Inleiding’, in: J.G.M. Arentsen & J. de Kuiper, Inventaris van de Collecties De Bruyne
(Middelburg 1992) 10.] GS verleenden hem met ingang van 1 juli 1940 ongevraagd eervol
ontslag. [NOTE Notulen van de Provinciale Staten van Zeeland 1940 [eerste zitting],
bijlage 2a, 21 juni 1940.] De ‘waarneming’ van de Oosterscheldedienst werd opgedragen
aan directeur G.J. de Jonge van de Westerscheldedienst, waarmee, voor zover bekend
zonder nader besluit, de beide diensten voortaan verenigd waren. Vanaf dat moment
was er voor het eerst sprake van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland (P.S.i.Z.,
later P.S.D.). [NOTE Noch in de Notulen van Provinciale Staten, noch in het Provinciaal
Blad is een officieel besluit tot samenvoeging te vinden. De exploitatiebegroting
voor 1941, gepubliceerd als bijlage 15g bij de Notulen van 1940, draagt echter al
duidelijk het opschrift ‘Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland’.]
Ordening van de archieven
De archieven van zowel de Commissie van Toezicht als de directeur bestaan grotendeels
uit series ingekomen stukken en minuten of afdrukken van uitgaande stukken. Om de
onderzoeker enig houvast te bieden in deze soms moeilijk toegankelijke series volgt
hier een overzicht van de ordening van beide archieven.
Commissie van Toezicht
Van de Commissie van Toezicht over de periode 1842-1854 zijn alleen de rekeningen
bewaard gebleven. Het belangrijkste bestanddeel van het archief na 1866 vormen de
ingekomen en uitgaande stukken. Deze zijn chronologisch geordend. De stukken werden
geagendeerd en naderhand per jaar in een portefeuille verpakt. De agenda’s over de
perioden 1866-1867 en 1869-1898 zijn bewaard gebleven. Vanaf 1905 agendeerde en verpakte
de secretaris van de commissie de stukken betreffende een bepaalde dienst apart. Per
dienst was de ordening chronologisch, waarbij een letter voorafgaand aan het agendanummer
de dienst aangaf:
- ‘V’: dienst Vlissingen-Breskens-Terneuzen
- ‘W’: dienst Vlake-Walsoorden [inclusief tramlijn Hansweert-Vlake]
- ‘Z’: dienst Zierikzee-Middelburg/Kortgene (vanaf 1910)
- ‘NB’: dienst Kortgene-Wolphaartsdijk (Noord-Beveland) (vanaf 1912)
- ‘H’: dienst Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen (vanaf 1914)
- ‘K’: dienst Kamperland-Veere (vanaf 1924).
Binnen dit systeem kwamen regelmatig de bekende verschijnselen voor dat stukken gingen
‘slepen’ tot aan de laatste brief of dat dezelfde soort stukken werd geagendeerd onder
het agendanummer van het eerste ingekomen stuk. Dit laatste doet zich vooral voor
bij de ingekomen weekrapporten van de directeuren. Volgens de agendanummering ontbrekende
stukken kunnen zich dus elders in de serie bevinden of soms in dossiers. Afzonderlijk
aangetroffen dossiers zijn beschreven in de rubriek ‘stukken betreffende bijzondere
onderwerpen’. In het archief van de commissie zijn geen notulen bewaard gebleven,
op de concept-notulen van de eerste vergadering na. [NOTE Inv.nr 5, na agendanr 2.]
Zoals eerder vermeld is van 1894 tot en met 1904 geen apart archief van de Commissie
van Toezicht bewaard gebleven. Bovendien is het archief van de Eerste Afdeling van
de Provinciale Griffie, die de stukken in die periode inschreef en verstuurde, in
mei 1940 verloren gegaan. Beide hiaten kunnen echter deels gedicht worden dankzij
de aanwezigheid van het archief van de directeur over deze periode.
Directeur
Aanvankelijk borg de directeur alle ingekomen stukken in chronologische volgorde per
jaar in portefeuilles en schreef alle uitgaande stukken af in een brievenboek. Op
beide series vervaardigde hij achteraf een inhoudsopgave.
In 1905 bracht de directeur op verzoek van de Commissie van Toezicht in de archiefordening
een splitsing aan naar lijndienst: stukken over de dienst Vlissingen-Breskens-Terneuzen
kregen een nummer voorafgegaan door de letter ‘V’ en op stukken betreffende de lijn
Vlake-Walsoorden (inclusief vanaf 1913 de tramlijn Hansweert-Vlake) noteerde hij een
‘W’. Toen vanaf 1915 een aparte lijn Hansweert-Hoedekenskerke-Terneuzen werd ingesteld,
bracht hij de stukken over deze lijn in een nieuwe serie onder, voorzien van de letter
‘H’. Binnen deze drie series borg de directeur de ingekomen stukken zoals vanouds
in chronologische volgorde per jaar op. De uitgaande stukken schreef hij af in brievenboeken,
vanaf 1914 maakte hij afdrukken in kopieboeken, één (in groot formaat) voor brieven
aan de Commissie van Toezicht en GS en één (in kleiner formaat) voor brieven aan overige
geadresseerden.
Een systeem waarin volgens de directeur ‘belangrijke’ brieven aan het Provinciaal
Bestuur apart gearchiveerd waren, beviel blijkbaar goed. Vanaf 1931 verliet hij de
splitsing naar lijndienst en bracht zowel de ingekomen als de uitgaande stukken onder
in twee series: afkomstig van of gericht aan GS (de Commissie van Toezicht was inmiddels
opgeheven) en afkomstig van of gericht aan overige afzenders of geadresseerden.
Bij de verhuizing van het archief in 1950 naar het nieuwe kantoorgebouw aan de Prins
Hendrikweg te Vlissingen werd een nieuw ordeningssysteem geïntroduceerd. De aanvankelijk
ingeroepen hulp van medewerkers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor de
invoering van een zaaksgewijze ordening volgens de ‘Code-VNG’ werd wegens de te hoge
kosten afgewezen. Daarop ontwikkelde de chef administratie van het PSD-kantoor een
nieuw indelingssysteem in hoofdrubrieken (aangeduid door een letter) en subrubrieken
(aangeduid door een getal). Dit rubriekenstelsel is in 1952 ingevoerd, waarbij voor
enkele veel geraadpleegde rubrieken stukken uit de oude chronologische series zijn
gelicht en in de nieuwe rubrieksmappen zijn ondergebracht. In indicateurs van ingekomen
en uitgaande stukken werden de stukken chronologisch ingeschreven met vermelding van
de rubrieksaanduiding waaronder de stukken werden geborgen. [NOTE Inv.nrs 608-643.]
Zowel het aantal hoofdrubrieken als subrubrieken werd in de loop der jaren uitgebreid
en aangepast. [NOTE Zie voor een in 1987 samengesteld overzicht van de rubrieksindeling
inv.nr 644.] Het rubriekenstelsel werd afgesloten toen in 1991 een zaaksgewijze ordening
werd ingevoerd.
Naast de hiervoor beschreven series borg de directeur vertrouwelijke stukken vanaf
1905 afzonderlijk in een ‘kabinetsarchief’. [NOTE Inv.nrs 816-824.]
Geschiedenis van de archieven
De directeur bewaarde zijn archief in het kantoor van de PSD te Vlissingen. Als hij
geen ruimte meer had om het archief te bergen zond hij het naar het provinciehuis.
Zo was het archief van voor 1882 reeds kort na de eeuwwisseling naar Middelburg overgebracht.
In 1908 schreef de directeur dat zijn archief over de periode 1882-1908 danig in de
weg lag. Hij stelde de commissie voor alleen de correspondentie van de laatste tien
jaar te bewaren en de overige stukken, ‘welke geheel van onwaarde zijn geworden’,
te vernietigen. De commissie was iets voorzichtiger en vroeg de directeur het archief
over 1882-1900, correspondentie, rekeningen, kasboeken en rekening-courant, naar Middelburg
te zenden. Commissielid Siegers vond ‘het bespottelijk in de archieven zooveel stukken,
o.a. geleidebrieven, te bewaren, terwijl men nu reeds weet dat ze nooit of nimmer
te pas kunnen komen’ en instrueerde zijn ambtenaren: ‘verscheuren wat niet noodig
bewaard behoort te blijven’. De kasboeken en rekening-courant zijn waarschijnlijk
integraal vernietigd, uit de correspondentie is, voor zover viel na te gaan, ondanks
Siegers’ wens niet geselecteerd. [NOTE Inv.nr 41, agendanr V259. In 1923 werd de correspondentie
over 1901-1909, alsmede brievenboeken over 1882-1909 en financiële bescheiden overgebracht,
inv.nr 91, agendanr V42.]
Het archief van de Commissie van Toezicht berustte in het provinciehuis. Beide archieven
hebben daar de brand als gevolg van de beschietingen op Middelburg van 17 mei 1940
overleefd. Waarschijnlijk is het archief van de directeur van de Provinciale Stoombootdienst
op de Oosterschelde (1912-1940) wel bij de brand verloren gegaan. In 1966 werd 16
meter en in 1968 nog eens 23 meter commissie- en directeursarchief door Gedeputeerde
Staten van Zeeland aan het Rijksarchief in Zeeland overgedragen. [NOTE Respectievelijk
bij brief van GS van 12 april 1966, nr 1031/253, 5e afdeling en 9 januari 1968, nr
2709/53/68/270, 5e afdeling; RAZ, Aanwinsten 1966.15 en 1968.5.]
Het archief van de directeur van de Westerscheldedienst, later de directeur van de
Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland, van na 1910 bleef berusten in het kantoor
te Vlissingen. Eind jaren zeventig werd het oudste, chronologisch geordende deel (1910-1951)
wegens ruimtegebrek overgebracht naar het provinciehuis in Middelburg.
Verantwoording van de inventarisatie
Aanleiding tot inventarisatie van de PSD-archieven was de in 1995 door de Provincie
Zeeland aan het Rijksarchief in Zeeland verleende opdracht tot bewerking van het archief
van de directeur over de periode 1910-1991 zodat het in goede, geordende en toegankelijke
staat kon worden overgedragen aan het Rijksarchief. Omdat het oudste deel van het
archief, reeds in de jaren zestig overgedragen, zich nog in een vrij ontoegankelijke
staat bevond, besloot het Rijksarchief dit bestand nader te bewerken zodat beide delen
in één inventaris samengebracht konden worden.
Bewerking archief periode 1842-1909/1930
Het directeursarchief 1869-1909 en het archief van de Commissie van Toezicht 1866-1930
waren ooit per jaar in omvangrijke portefeuilles bijeen gebonden. Het was toegankelijk
via een bij de overdracht opgemaakte summiere en onvolledige plaatsingslijst, waarin
geen onderscheid was gemaakt naar archiefvormer. Bij de inventarisatie is het onderscheid
naar commissie- en directeursarchief hersteld. Aangezien de archieven van de voor
de stoombootdiensten verantwoordelijke afdelingen van de Provinciale Griffie (Eerste
Afdeling, 1866-1923, Vierde Afdeling, 1923-1936) over de gehele periode waarin de
Commissie van Toezicht bestond (1866-1930) in 1940 verloren zijn gegaan, is besloten
de ruggengraat van het archief van de commissie, de ingekomen en minuten van uitgaande
stukken, integraal te bewaren. Hierdoor kon tevens het archief van de directeur, in
die jaren waarin hij de stukken per onderwerp rubriceerde, ten aanzien van enkele
reguliere zaken geschoond worden. Van de in totaal 39 meter archief bestond 22 meter
uit bijlagen bij de rekening. Aangezien de rekeningen, zowel de jaarrekeningen als
maandoverzichten, met diverse statistieke opgaven bewaard zijn gebleven (inv.nrs 192-289),
werden de bijlagen alsnog geselecteerd ter vernietiging.
De in de vorige paragraaf beschreven ordeningssystemen in het commissie- en directeursarchief
zijn zoveel mogelijk gehandhaafd: voor wat betreft de commissie chronologisch (1866-1893),
na het hiaat van 1894 tot 1904 een ordening per lijndienst (1905-1930), voor wat betreft
de directeur een chronologische ordening (1869-1904), gevolgd door de in 1905 aangevangen
ordening per lijndienst (1905-1909). Deze laatste ordening sloot aan op de aangetroffen
volgorde van het in 1996 overgedragen gedeelte van het archief.
Vooral in het archief van de Commissie van Toezicht doet zich regelmatig het verschijnsel
voor dat stukken zijn gaan ‘slepen’: de stukken werden dan bij andere stukken betreffende
een bepaald onderwerp gevoegd en pas op de afhandelingsdatum van de laatste brief
als ‘dossier’ opgeborgen. Bovendien werden de dossiers betreffende de bouw van schepen
vaak apart gehouden. Bij de inventarisatie is van deze vaak omvangrijke ‘bouwdossiers’,
reeds gelicht of zich nog op afdoeningsdatum tussen de correspondentie bevindend,
één afzonderlijke serie gemaakt (inv.nrs 292-306).
Bewerking archief periode 1910-1991
Het archief bewerkt in opdracht van de Provincie Zeeland bevond zich op twee locaties:
het correspondentiearchief over de periode 1910-1951 (met overige stukken tot 1977)
lag in de archiefkelder van het provinciehuis, het correspondentiearchief over de
periode 1952-1991 bevond zich in de archiefkluis van het PSD-kantoor aan de Prins
Hendrikweg te Vlissingen.
Van de 84 meter archief berustend in de archiefkelder van het provinciehuis kwam 11
meter, van de 116 meter archief in Vlissingen 10 meter voor overdracht in aanmerking.
Een groot deel van het niet voor overdracht in aanmerking komende archief bestond
uit financiële bijlagen, werkbriefjes voor onregelmatige diensten en vele dagstaten,
stukken waarvan de neerslag in diverse maand- en jaarstaten was verwerkt. Alle niet
voor overdracht in aanmerking komende stukken, ook die uit Vlissingen, zijn door de
Provincie Zeeland samengebracht in de archiefkelder van het provinciehuis. De voor
overdracht in aanmerking komende stukken zijn in de tweede helft van 1995 overgebracht
naar het Rijksarchief in Zeeland en daar geïnventariseerd en materieel verzorgd. In
april 1996 werd dit deel door GS overgedragen. [NOTE Brief van GS van 23 april 1996,
nr 961182; RAZ, Aanwinst 1996.30]
De in het vorige hoofdstuk beschreven ordeningssystemen voor de correspondentie van
de directeur zijn zoveel mogelijk gehandhaafd en bepalen in hoge mate de indeling
van de inventaris: naar lijndienst (1905-1931), chronologisch (1931-1951) en naar
rubrieken (1952-1991). Uiteraard zijn de scheidslijnen tussen deze perioden niet in
alle gevallen zo scherp te trekken. Vooral bij de invoering van het rubriekenstelsel
in 1952 en het dossierstelsel in 1991 zijn stukken uit de voorgaande perioden in de
nieuwe stelsels opgenomen. In het rubriekenstelsel bevinden zich zelfs stukken vanaf
1933. Omdat deze in het rubriekenstelsel beter toegankelijk zijn dan in het voorgaande
systeem, zijn deze stukken niet teruggeplaatst. Evenzo eindigen diverse rubrieken
uit het rubriekenstelsel niet in 1991, maar enkele jaren eerder. De laatste jaren
bevinden zich dan in het huidige dossierarchief van de PSD in Vlissingen. Om praktische
redenen is ook hier niet getracht de stukken te completeren. Enkele buiten deze series
gehouden stukken zijn beschreven in de afdeling ‘stukken betreffende bijzondere onderwerpen’.
Na bewerking en herverpakking omvatten de archieven thans in totaal 36 meter, 14 meter
archief van de commissie en 22 van de directeur.
Strikt genomen zou het archief van de Commissie van Toezicht, een commissie uit Gedeputeerde
Staten, beschreven moeten worden als gedeponeerd commissiearchief bij het archief
van het Provinciaal Bestuur van Zeeland. Uit praktische overwegingen leek het wenselijker
hier niet toe over te gaan. Zo is het archief van het Provinciaal Bestuur verdeeld
over enkele perioden met afzonderlijke toegangen, zodat het onmogelijk zou zijn het
commissiearchief op een juiste plaats te beschrijven. Daarnaast is de nadere bewerking
van het archief van het Provinciaal Bestuur nog niet voltooid. Het belangrijkste argument
is wel dat de onderzoeker er bij gebaat is de archieven van alle organen belast met
taken ten aanzien van de provinciale stoombootdiensten in één inventaris verenigd
te zien.
Aanwijzingen voor de onderzoeker
‘Tot mijn spijt kan ik u omtrent deze schepen geen nadere gegevens verstrekken, daar
het archief van de Provinciale Stoombootdiensten in 1940 door brand werd verwoest’,
was het antwoord van de directeur van de PSD in 1949 op een ingekomen brief. [NOTE
Inv.nr 603, briefnr V322. Vgl. Boot, De vloot, p. [6].] Dit antwoord is waarschijnlijk
de oorzaak van de vaak gehoorde opmerking dat van het PSD-archief niets meer over
zou zijn. Weliswaar werd tijdens de inventarisatie duidelijk dat het archief uit de
oorlogsjaren enige hiaten vertoont, maar over het algemeen kan gesteld worden dat
de archieven van de Commissie van Toezicht en de directeur van de Westerscheldedienst
en de latere PSD goed bewaard zijn gebleven. Het archief van de directeur van de Oosterscheldedienst
over de periode 1912-1940 is waarschijnlijk in 1940 wel verloren gegaan.
Geschiedschrijving
Tot nu toe is het initiatief voor de geschiedschrijving over de PSD vooral uitgegaan
van het Provinciaal Bestuur van Zeeland. Als ijkpunten werden hiervoor het begin van
de stoomvaart op de Westerschelde in 1828 genomen, tevens het begin van financiële
bemoeienis van de provincie met de veerdiensten, en het begin van de daadwerkelijke
exploitatie van de veerdiensten door de Provincie Zeeland zelf in 1866. H.J.G. Hartman
publiceerde in 1929 ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van geregelde stoombootdiensten
over de Westerschelde (1828-1928) een kloek uitgegeven gedenkboek. Onbedoeld had hij
hiermee tevens de bijna complete geschiedenis van de Commissie van Toezicht, die kort
daarna werd opgeheven, geboekstaafd. Hartman belichtte de geschiedenis vooral vanuit
bestuurlijke hoek, ingegeven door zijn directe betrokkenheid als secretaris van de
commissie, met veel aandacht voor cijfers en besluitvorming. M.P. de Bruin stelde
in 1966 een kort overzichtswerkje samen naar aanleiding van het 100-jarig bestaan
van de PSD als zelfstandige dienst (1866-1966). R. Antonisse schreef in 1978 uit een
meer journalistieke benadering een ‘documentaire’ wegens het 150-jarig bestaan van
geregelde veerdiensten (1828-1978). Hij voegde aan de hand van interviews met werknemers
vooral het sociale aspect aan de reeds bestaande geschiedschrijving toe.
Voor geen van deze boeken is uitgebreid archiefonderzoek verricht. Zelfs Hartman,
toch als secretaris nauw betrokken bij het archief van de Commissie van Toezicht,
baseerde zich hoofdzakelijk op de gedrukte notulen van Provinciale Staten. [NOTE Slechts
enkele keren verwees Hartman naar archiefstukken, en zelfs dan niet naar die van de
commissie maar naar relatieven van vergaderingen van Gedeputeerde Staten: op p. 46
en 211 (‘relatief 4 juli 1842 no 4’), thans terug te vinden in: RAZ, archief Provinciaal
Bestuur 1813-1850, inv.nr 3138, en op p. 52 en 99 (‘relatief 16 september 1842 no
30’), thans ibidem, inv.nr 3140.] De Bruin en Antonisse baseerden zich voornamelijk
op het boek van Hartman, de laatste voor de periode na 1928 aangevuld met krantenberichten
en ‘oral history’. De oorsprong en ontwikkeling van de veren tot het moment van overname
door de provincie werd uitgebreid beschreven door G.F. Sandberg. Andere auteurs hebben
vooral deelaspecten nader uitgewerkt: de schepen (Boot, De Vloot), de aanlegplaatsen (Wilderom), de Stoomtramweg Hansweert-Vlake (Kok, Sluiter) en
de voorloper van de Oosterscheldedienst, de NV Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij (Boot, Zierikzeese stoomvaart; Van de Putte).
Onderzoeksmogelijkheden
Aan de hand van de hierna beschreven archieven zijn de algehele geschiedenis van de
PSD en diverse deelonderwerpen nader te bestuderen. Hierna zullen enkele mogelijkheden
en onmogelijkheden voor onderzoek naar een aantal voor de hand liggende onderwerpen
worden aangegeven. Vanwege het ontbreken van bepaalde gedeelten van de archieven wordt
daar waar nodig tevens verwezen naar alternatieven, zowel archivalia als gedrukte
bronnen. Voor alle onderwerpen geldt dat de meeste stukken zich bevinden in de seriematig
geordende delen van de archieven. Deze series zijn deels op onderwerp, afzender of
geadresseerde toegankelijk door middel van agenda’s of inhoudsopgaven, zoals beschreven
in de paragraaf ‘ordening van de archieven’.
Aanlegplaatsen
De bouw van steigers, dammen, aanleginrichtingen en dienstgebouwen was in handen van
Provinciale Waterstaat en Rijkswaterstaat. Uiteraard hadden Gedeputeerde Staten, de
Commissie van Toezicht en de directeur wel inspraak in de plannen en uitvoering van
bouw en verbetering van aanlegplaatsen. Hun stukken hierover bevinden zich meestal
in de series van algemene aard; de buiten de series gehouden bestekken en bijbehorende
tekeningen zijn afzonderlijk beschreven. [NOTE Inv.nrs 858-866. Zie voor los aangetroffen
tekeningen inv.nrs 923-1025.] Om stukken over aanlegplaatsen in de algemene series
te kunnen vinden moet het jaar van bouw of ingebruikname bij benadering bekend zijn.
De in de literatuuropgave genoemde hoofdstukken uit de boeken van Wilderom, met een
globaal overzicht van de ontwikkelingen van de diverse aanlegplaatsen, kunnen hiervoor
als ingang dienen. De meeste stukken hierover bevinden zich echter in de archieven
van Provinciale Waterstaat en Rijkswaterstaat. [NOTE Bv. RAZ, archief Rijkswaterstaat
Directie Zeeland, regionale directie, inv.nrs 1229-1245, 1507-1516.]
Bestuur en directie
Tot nu toe is een groot deel van de geschiedenis van de PSD beschreven aan de hand
van de gedrukte notulen van Provinciale Staten. Hiermee is vaak alleen maar de eindfase
van een beslissing in kaart gebracht. Hoe het voorstel van Gedeputeerde Staten aan
Provinciale Staten tot stand kwam, hoe zwaar het oordeel van de leden van de Commissie
van Toezicht woog, in hoeverre de directeuren invloed hadden op een voorstel, zijn
zaken die tot nu toe weinig aan bod zijn gekomen. Ook de verhouding directeur-commissie
zou een dankbaar onderwerp voor onderzoek kunnen zijn. Bestudering van de briefwisseling
van beide kanten, in het archief van de commissie en dat van de directeur, maakt dit
mogelijk.
Hoewel de Commissie van Toezicht vele reguliere zaken zelfstandig afhandelde, hield
ook een afdeling van de Provinciale Griffie zich met de provinciale stoombootdiensten
bezig (vgl. het overzicht op p. 16). De archieven van deze afdelingen over de periode
1866-1940 zijn echter verloren gegaan. Vooral voor de perioden 1894-1904 en 1930-1940,
jaren waarin van de commissie geen archief bewaard is gebleven, waren de archieven
van deze afdelingen van belang geweest. In het archief van de directeur bevinden zich
nog wel afschriften van de agenda’s van GS met opgave van de behandelde punten ten
aanzien van de stoombootdiensten uit de jaren 1930-1940. [NOTE Inv.nr 921.]
Dienstuitvoering
De directeur was de eerst verantwoordelijke voor de dagelijkse dienstuitvoering. Vandaar
dat vooral in zijn archief zich veel stukken bevinden over reguliere zaken: inzet,
onderhoud en herstel van schepen, aankoop van goederen en beantwoording van vragen
en klachten over de dienstuitvoering. Hij diende ook meteen te reageren op onverwachte
gebeurtenissen. Mist, storm, aanvaringen of strandingen van schepen en weigeringen
van machines of ketels leidden vaak tot vertragingen of annuleringen van afvaarten;
gebeurtenissen die altijd een papieren neerslag nalieten. [NOTE Dit soort stukken
bevinden zich meestal in de reguliere series, zie voor stukken van de directeur echter
ook inv.nrs 844-849.]
Zodra een zaak volgens de directeur enige ‘importantie’ kreeg, legde hij deze voor
aan de commissie. Stukken over omvangrijke vertragingen, ernstige klachten en zware
schades aan schepen zijn dus ook in het archief van de commissie te vinden. Ook grote
leveranties van goederen, zoals uniformen en brandstof, werden door de commissie aanbesteed.
Alle gebeurtenissen betreffende de dienstuitvoering moest de directeur vanaf 1869
wekelijks in een rapport samenvatten en aan de commissie toezenden. In deze zogenaamde
‘weekrapporten’ maakte hij melding van het aantal gemaakte reizen, gaf hij de oorzaken
aan van niet-gemaakte reizen, noteerde hij de namen van de schepen die in en uit de
vaart waren en vermeldde hij alle andere gebeurtenissen ten aanzien van de dienst.
De weekrapporten bevinden zich in de ingekomen en uitgaande stukken van de Commissie
van Toezicht. Aanvankelijk werden ze chronologisch opgeborgen, vanaf 1909 werden ze
verzameld onder het agendanummer van het eerste in een jaar ingekomen weekrapport.
In dat geval bevinden ze zich altijd, voorzien van een aparte omslag, voorin het eerste
pak van een bepaald jaar. [NOTE Inv.nrs 8-164, 182-186. De weekrapporten over de periode
1869-juni 1901 zijn ook afgeschreven in de brievenboeken van de directeur, inv.nrs
368-383, waardoor het hiaat in het commissiearchief over 1894-1904 grotendeels gecompenseerd
wordt. Vanaf juni 1901 werd het weekrapport ingevuld op formulieren, zodat over de
periode juni 1901-1904 in beide archieven geen weekrapporten bewaard zijn gebleven.]
Na opheffing van de Commissie van Toezicht werden de weekrapporten ingestuurd aan
GS. De rapporten over 1930 voegde de griffie nog toe aan het archief van de commissie
[NOTE Inv.nrs 114, 142, 164.] , die van na 1930 zijn, voorzover ze nog werden ingestuurd,
waarschijnlijk met het archief van GS verloren gegaan.
Financiën
Jaarlijks diende de directeur van de Westerscheldedienst, en later ook die van de
Oosterscheldedienst, een rekening op te maken en in te leveren bij de Commissie van
Toezicht, waarna Gedeputeerde Staten de rekening ter goedkeuring inbrachten in de
vergadering van Provinciale Staten. Vrijwel alle rekeningen, met vele staten en overzichten,
zijn in het archief van de Commissie van Toezicht bewaard gebleven. [NOTE Inv.nrs
192-289, zie ook inv.nr 291.] Na 1930 zijn de rekeningen te vinden in het archief
van de directeur. [NOTE Inv.nrs 703-706, 912-916, zie voor de ontbrekende jaren de
stukken van algemene aard.] Begrotingen en rekeningen zijn vaak gedrukt in de Notulen van de Provinciale Staten van Zeeland, de begrotingen meestal in de ‘tweede zitting’ van een jaar, de rekening in de ‘eerste
zitting’. Een kort overzicht van de jaarlijkse resultaten (ontvangsten, uitgaven,
gemaakte reizen) is tussen 1866 en 1920 te vinden in het Provinciaal Verslag. [NOTE Verslag van den toestand der provincie Zeeland, 1866-1920 (Middelburg 1867-1921),
hoofdstuk XVI (1866-1876), hoofdstuk VI (1877), bijlage 4 (1878-1920).]
Oosterscheldedienst
Van 1912 tot en met juni 1940 bestond de Provinciale Stoombootdienst op de Oosterschelde,
in feite een voortzetting van de dienst Zierikzee-Middelburg die eind 1911 werd overgenomen
van de geliquideerde NV Zeeuwsche Spoorboot Maatschappij. Omdat de Spoorbootmaatschappij
vanaf het begin al door de provincie werd gesubsidieerd, is in het Provinciaal Verslagvan 1866 tot en met 1920 jaarlijks een overzicht te vinden van de belangrijkste resultaten
van de ‘Oosterscheldedienst’. Ook Hartman geeft overzichten van vervoerde passagiers
en financiële resultaten sinds 1866. [NOTE Voor het Provinciaal Verslag zie de vorige
noot; Hartman, 207-209, 223-225.]
Het archief van de directeur van de Oosterscheldedienst over de periode 1912-1940
is waarschijnlijk in mei 1940 verloren gegaan. Aangezien zijn voornaamste correspondent
de Commissie van Toezicht was, zijn over de periode 1912-1929 de belangrijkste brieven
over de dienst Zierikzee-Middelburg/Kortgene in het archief van de Commissie van Toezicht
te vinden (de serie ‘Z’), evenals de jaarrekeningen. [NOTE Inv.nrs 143-164, 274-289
en 850.] Na opheffing van de commissie in 1930 hield de directeur direct contact met
Gedeputeerde Staten, waarvan het archief van de verantwoordelijke afdeling (eerst
de Vierde, later de Eerste Afdeling, vergelijk het overzicht op p. 16) verloren is
gegaan. Aangezien ook het boek van Hartman in 1927 eindigt en het Provinciaal Verslagna 1920 uiterst summier wordt, is de informatie over de Oosterscheldedienst tussen
1930 en 1940 dus minimaal. De rekeningen en enkele overzichtsstaten over de jaren
1930-1935 zijn nog wel bewaard gebleven. [NOTE Inv.nr 290.] Twee plakboeken met kranteknipsels
over deze dienst uit 1912-1940 bevinden zich in de particuliere collecties van P.
de Bruyne, directeur van de Oosterscheldedienst, eveneens aanwezig in het Rijksarchief.
[NOTE RAZ, Collecties De Bruyne, inv.nrs 200 en 200a, incidenteel ook in inv.nrs 36-39.]
Personeel
Een jaarlijks overzicht van alle personeelsleden van de stoombootdiensten is tussen
1895 en 1938 te vinden in het Provinciaal Verslag. Ook in de Notulen van de Provinciale Statenzijn de PSD-medewerkers tussen 1906 en 1951 terug te vinden in de staat van de ‘jaarwedden
van ambtenaren en bedienden der provincie Zeeland’, een bijlage van de provinciebegroting.
Sinds het verschijnen van de Provinciale Almanakin 1920 zijn ook hierin de namen van personeelsleden te vinden. In vrijwel alle gevallen
wordt van de personeelsleden de naam, functie en datum van indiensttreding genoemd.
[NOTE Verslag van den toestand der provincie Zeeland, 1895-1938 (Middelburg 1896-1939);
de begroting en staat van jaarwedden werd jaarlijks gedrukt in de Notulen van de Provinciale
Staten van Zeeland, tweede gewone zitting; de Provinciale Almanak verscheen in 1920,
1924 en jaarlijks vanaf 1927, vanaf 1970 werd hierin geen datum van indiensttreding
meer vermeld.]
Stukken betreffende aanstelling, ontslag, bevordering of schorsing bevinden zich in
de series van zowel de Commissie van Toezicht als de directeur. Voor bepaalde perioden
kunnen de registers met diverse registraties van personeelsleden in het archief van
de directeur hierop als toegang dienen. [NOTE Inv.nrs 867, 868 en 908.]
Schepen
Aan de schepen van de PSD is in de literatuur tot nu toe de meeste aandacht besteed.
Zowel Hartman als Antonisse geven overzichten van de schepen met vermelding van levensloop
en technische details, voornamelijk gebaseerd op de gedrukte notulen van Provinciale
Staten. Boot vulde deze gegevens in zijn boek De vlootaanzienlijk aan met gegevens uit de archieven van de Scheepsmetingsdienst, het Stoomwezen
en van diverse scheepswerven. De archieven van commissie en directeur zijn hiervoor
echter nog niet eerder gebruikt zodat diverse scheepsbeschrijvingen nog aanzienlijk
zijn uit te breiden.
De voorbereiding van de bouw van een schip en het daarop volgende toezicht op de uitvoering
was voor zowel de directeur als de commissie een ingewikkelde en tijdrovende zaak.
Vandaar dat beiden de stukken over de bouw van schepen apart hielden van de reguliere
serie ingekomen en uitgaande stukken. In sommige gevallen werd na de oplevering van
een schip het dossier van de directeur door de commissie opgevraagd en bij het commissiedossier
gevoegd. Alle aangetroffen dossiers tot 1930 bevinden zich in één afzonderlijk beschreven
serie. [NOTE Inv.nrs 292-306, zie ook inv.nr 851.] Van de bouw van schepen die niet
in deze serie voorkomen zijn geen dossiers gevormd, de stukken hierover bevinden zich
tussen de andere stukken in de reguliere series van directeur en commissie. Ook in
de weekrapporten (zie ‘dienstuitvoering’) werd soms melding gemaakt van de vorderingen
van de bouw; hieruit zijn zeker de data van proefvaarten en indienststellingen te
achterhalen. Gegevens over verbouwingen, uitdienststellingen en verkoop van schepen
zijn eveneens in de ingekomen en uitgaande stukken en in de weekrapporten te vinden.
Na 1930 zijn de meeste stukken over de schepen in het archief van de directeur te
vinden, belangrijke stukken zijn na 1940 ook in het archief van GS (Eerste Afdeling)
aanwezig. In het tussen 1952 en 1991 door de directeur gehanteerde rubriekenstelsel
werden bouw, verbouw en verkoop gearchiveerd in rubriek ‘V’. [NOTE Verbouwingen en
reparaties: inv.nrs 740-768, 776-777; verkoop: inv.nrs 778-779, bouw: inv.nrs 793-805,
schade- en aanvaringen: inv.nrs 645-674. De stukken over bouw en verbouw van de op
het moment van inventarisatie nog in de vaart zijnde schepen (inclusief Prinses Margriet)
berusten nog bij de PSD en zullen in het supplementarchief na 1991 beschreven worden.]
Bij alle hiervoor genoemde stukken kunnen zich ook tekeningen bevinden, de los aangetroffen
tekeningen zijn in een afzonderlijke rubriek beschreven. [NOTE Inv.nrs 923-1025.]
Statistiek
Ieder jaar maakte de directeur uitvoerige statistieke opgaven van de meest uiteenlopende
onderwerpen, vaak met vergelijkingen over meerdere jaren. Het aantal gemaakte reizen,
uitgesplitst naar traject, de aantallen vervoerde passagiers en vee, de hoeveelheden
vervoerde vracht, de benodigde hoeveelheden steenkolen, diverse specificaties van
ontvangsten en uitgaven, het aantal reizigers dat gebruik maakte van combinatiekaartjes
met tram en trein tot en met het aantal keren dat de boot niet kon aanleggen in Walsoorden
omdat de steiger onder water stond. De meeste statistieken werden ingestuurd als bijlage
bij de jaarrekening en zijn te vinden bij de financiële bescheiden in het archief
van de commissie. [NOTE Inv.nrs 192-291.] Na 1930 bevinden dit soort stukken zich
in het directeursarchief [NOTE Inv.nrs 809-815, 917-920.] , na 1940 ook in het archief
van GS. Maar ook in de ingekomen en uitgaande stukken van zowel commissie als directeur
kunnen zich statistieke opgaven bevinden. Sommige statistieken werden gedrukt in de Notulen van de Provinciale Staten van Zeeland.
Stoomtramweg Hansweert-Vlake
Een ogenschijnlijk vreemd onderdeel van het provinciale vervoernet was tussen 1913
en 1933 de tramlijn tussen de Westerhavendam van Hansweert en het station Vlake, noodzakelijk
voor een onbelemmerde aansluiting van de veerdienst Hansweert-Walsoorden op het Staatsspoor.
Hartman behandelt het trambedrijf tot 1928, de gehele geschiedenis is uitgebreider
beschreven in de publicaties van Sluiter en Kok. [NOTE Hartman, 117-118, 195-198;
van de twee publikaties van Kok is het hoofdstuk in Knooppunt, 116-135 het meest uitvoerig.]
De exploitatie van de stoomtram kwam in handen van de directeur van de Westerscheldedienst,
onder supervisie van de Commissie van Toezicht. Omdat al in 1904, bij de beslissing
tot overname van de lijn Hansweert-Walsoorden, was besloten tot een vaste verbinding
tussen Hansweert en Vlake, zijn vanaf 1905 hierover al stukken in de correspondentie
van commissie en directeur te vinden. In beide archieven werden vanaf 1905 de stukken
betreffende de lijn Vlake-Walsoorden, dus inclusief de tramlijn, afzonderlijk geborgen
onder de letter ‘W’; bovendien hield de directeur in de periode 1913-1920 de stukken
over de bootdienst en de tramdienst ook nog eens gescheiden. [NOTE Inv.nrs 115-142
(commissie), 469-518 (directeur), zie voor de rekeningen inv.nrs 246-261, 266-273.]
De aanleg en ingebruikname van de tramlijn tussen 1911 en 1913 leverde in beide archieven
een uitvoerige briefwisseling op. In het archief van de directeur zijn ook nog diverse
buiten de serie geborgen stukken, waaronder vele tekeningen, aanwezig. [NOTE Inv.nrs
853-857.]
De belangrijkste stukken over de aanleg van de tramlijn bevonden zich echter in drie
dossiers in het archief van Gedeputeerde Staten (Eerste Afdeling), welke in 1940 verloren
zijn gegaan. Een inhoudsopgave van deze dossiers is nog wel bewaard gebleven in het
archief van de directeur. [NOTE Inv.nr 853.] Hieruit is af te leiden dat ook de Hoofdingenieur
van Provinciale Waterstaat een dossier over de aanleg van de tramlijn opmaakte; ook
dit is in 1940 verloren gegaan. Alle stukken van de Hoofdingenieur gingen echter om
‘bericht en raad’ naar de Ingenieur van Provinciale Waterstaat te Goes, in wiens archief
een omvangrijke correspondentie over de aanleg van de tramlijn uit de periode 1904-1917
bewaard is gebleven. [NOTE RAZ, archief Provinciale Waterstaat, Ingenieur Goes 1882-1930,
inv.nrs 978-979.]
Tekeningen en foto’s
Technische tekeningen kunnen zich op twee plaatsen in het archief bevinden. De meeste
tekeningen fungeerden als bijlage bij een brief en zijn samen met de brief opgenomen
in één van de reguliere series of een specifiek dossier. Alleen de los aangetroffen
tekeningen zijn afzonderlijk beschreven en geordend naar object in de rubriek ‘tekeningen’.
[NOTE Inv.nrs 923-1025.] In het archief bevinden zich weinig foto’s, de fotocollectie
van de PSD berust nog in het kantoor te Vlissingen.
Bronvermelding
Bij bronverwijzing naar de archieven van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland,
berustend in het Rijksarchief in Zeeland, zou bij voorkeur de volgende bronvermelding
gebruikt moeten worden: Zeeuws Archief (ZA), archieven Provinciale Stoombootdiensten
in Zeeland (PSD), inv.nr(s) ..., waarna vervolgens de afkorting ZA, PSD, ... gehanteerd
kan worden.
Literatuur
Antonisse, R., Varen tussen overkanten. 150 jaar geregelde veerdiensten in Zeeland(Middelburg [1978])
Boot, W.J.J., De Nederlandse raderstoomvaart(Alkmaar 1990)
Boot, W.J.J., De tramboten van de RTM [en haar dochterondernemingen](Alkmaar 1983)
Boot, W.J.J., De vloot van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland(Zaltbommel 1981)
Boot, W.J.J., De Zierikzeese stoomvaart. Een studie naar de bronnen van het openbaar vervoer op
Schouwen-Duiveland. Zierikzee Maritiem 1 (Zierikzee 1985)
De boten van de provincie[uitgave van Bureau Voorlichting Provincie Zeeland] (Middelburg 1978; 1981, 2e druk;
1983, 3e druk; 1988, 4e herz. druk; 1992, 5e herz. druk; 1993, 6e herz. druk)
Bree, L.W. de, Zeeland 1940_1945. Deel 1(Middelburg 1979)
Bruin, M.P. de, 100 jaar varen. Provinciale Stoombootdiensten 1866-1966(Middelburg 1966)
Bruyne, P. de, ‘Van een einde en een begin’, in: Zeeuws Tijdschrift10 (1962) 9-17
Cats, J., Op en neer, heen en weer. Zeeuwse veerdiensten tussen toen en straks. Boekbrochure 9 (Vlissingen 1993)
Ham, G. van der, Zeeland 1940-1945. Deel 2(Zwolle 1990)
Hartingsveldt, J.C. van, ‘t Reisvaerdig Beveland. Boot en bus, tram en trein op Noord- en Zuid-Beveland. Zeelandreeks 9 (Middelburg 1984)
Hartman, H.J.G., De stoombootdiensten op de Wester-Schelde en op de Ooster-Schelde 1828 tot 1928(Middelburg [1929])
Heijkoop, C., Maritiem Zeeland. Op de grens van land en water. 125 jaar Zeeuwse scheepvaart in woord
en beeld(Vlissingen 1988)
Kok, J., Knooppunt in West-Europa(Kruiningen 1986)
Kok, J., ‘Stoomtramlijn Hansweert-Vlake (1913-1933)’, in: Railkroniek[uitgave van de Stichting Rail Publicaties] 11 (1989) 3, 11-17
Lodder, J.W., Nederlandse Raderboten 1823-1955. Grote Alken 651 (Alkmaar [1974])
Loo, J. van, ‘Fatale vergissing of strategisch doel? Het bombarderen van de provinciale
veerboot ‘Prins Hendrik’ op vrijdag 3 september 1943’, in: Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland)18 (1993) 93-112
Putte, J.A. van de, De stoomvaart op Middelburg-De veerdiensten van de Zandkreek(Middelburg 1986)
Sandberg, G.F., Overzetveren in Zeeland. Zevenhonderd jaar vervoer te water. Historische en rechtskundige
beschouwingen met enige illustraties(Middelburg 1970, 2e herziene druk Arnhem 1978)
Sluiter, J.W., ‘De stoomtramweg Hansweert-Vlake’, in: Op de rails29 (1961) 7-9
[Steketee, J.J.], ‘De Kon. Mij. ‘De Schelde’ bouwde een 10-tal veerboten voor de 150-jarige
Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland (1828-1978)’, in: De Schelde, 21 april 1978
Steketee, J.J., ‘Veerboot ‘Prins Hendrik’ verkocht: historie van bouwnummer 196. In
oorlogsjaren tot zinken gebracht in havenmonding’, in: De Schelde, 7 februari 1969
Veld, W.H.A. de, ‘De raderboot ‘Zeeland’’, in: Varia Zelandiae4 (1964) 30-35
Veld, W.H.A. de, ‘Hoofdplaat en de Prov. Stoombootdienst op de Westerschelde’, in: Varia Zelandiae4 (1964) 57-61
Veld, W.H.A. de, ‘Provinciale boot te Borssele’, in: Varia Zelandiae6 (1966) 47-49, 52-53
Wilderom, M.H., Tussen afsluitdammen en Deltadijken(Vlissingen 1961-1973), I (Noord-Beveland) 263-281; II (Noord-Zeeland) 370-382; III
(Midden-Zeeland) 402-417; IV (Zeeuwsch-Vlaanderen) 476-488
Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht van de organen belast met taken ten aanzien van de provinciale
stoombootdiensten, 1828-1991
Over de donker gekleurde perioden is het archief bewaard gebleven. De archieven van
de Eerste/Vierde Afdeling (1866-1940) en van de directeur van de ‘Oosterscheldedienst’
(1912-1940) zijn in 1940 verloren gegaan. Tussen 1894 en 1904 vormde de Commissie
van Toezicht geen eigen archief.
Schema
Bijlage 2: Functionarissen
Gebaseerd op Hartman, 241, 242, Antonisse, 291 en de Provinciale Almanak.
Leden van de Commissie van Toezicht
1842 sep. 16-1849 dec. 3: M.P.M. van Visvliet
1842 sep. 16-1850 sep. 23: J.J. Sprenger
1842 sep. 16-1851 mei 13: H. du Buisson Becius
1850 okt. 7-1851 nov. 7: S. van der Swalme
1850 okt. 7-1857 juli 9: B. Bomme
1852 sep. 28-1869 nov. 19: A.M. Becius
1852 sep. 28-1869 nov. 19: jhr P. Damas van Citters
1866 mrt 23-1869 nov. 19: G.J. Sprenger
1869 nov. 19-1895 juli 2: J.P.I. Buteux
1869 nov. 19-1879 juni 10: T.A. Lambrechtsen
1871 sep. 1-1893 sep. 12: N.J.C. Snouck Hurgronje
1887 mei 20-1892 jan. 10: D.A. Berdenis van Berlekom
1893 sep. 29-1895 juli 2: J.H.C. Heijse
1893 sep. 29-1895 juli 2: C.J.J.A. van Teijlingen
1895 juli 2-1930 jan. 31: J.A. van Rompu
1895 juli 2-1913 jan. 4: P.J. Siegers
1895 juli 2-1903 sep. 24: L.J.M. van Waesberghe-Janssens
1903 sep. 25-1921 juni 1: jhr E.A.O. de Casembroot
1913 juli 18-1916 juli 4: J.G. van Niftrik
1916 juli 8-1923 juli 3: F.J. Sprenger
1921 sep. 17-1930 jan. 31: A. van der Weijde
1923 juli 6-1930 jan. 31: R.M. van Dusseldorp
Secretarissen van de Commissie van Toezicht
1905 jan. 1-1919 mrt 31: H.J.G. Hartman
1919 apr. 1-1930 jan. 31: A.J. van Luijk
Directeuren van de Provinciale Stoombootdienst op de Westerschelde
1869 nov. 1-1886 mei 1: I. Luteijn
1886 juni 1-1903 sep. 8: E.M. Chevalier
1904 feb. 15-1924 sep. 30: B.C.A. van Renterghem
1924 okt. 16-1940 juni 30: G.J. de Jonge
Directeuren van de Provinciale Stoombootdienst op de Oosterschelde
1912 jan. 1-1940 juni 30: P. de Bruyne
Directeuren van de Provinciale Stoombootdiensten in Zeeland
1940 juli 1-1954 okt. 1: G.J. de Jonge
1944 jan. 11-1945 juli 11: G.H. Vierhout (waarnemend)
1954 okt. 1-1973 nov. 1: J.L. Nieuwenhuis
1973 nov. 1-1979 jan. 23: J.N. Adriaansen
1979 juni 1-1991 juni 1: D. Oostinga
1987 mei 1-2003: D.F. Vos