Geschiedenis van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland
Organisatie
De eerste “moderne” Kamers van Koophandel werden in Nederland opgericht na de inlijving
van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk in 1810. Voorlopers van voornoemde
instellingen zijn er wel geweest. De Franse stad Marseille beschikte al in de 16e
eeuw over een Chambre de Commerce. In ons land bestond in Amsterdam een College van
Commercie, gevormd door raden van Amsterdam en notabele kooplieden. Dit college (opgericht
in 1633) heeft slechts twee jaar gefunctioneerd. Rotterdam kreeg in 1677 eveneens
een Collegie van Commercie; echter ook hier was het Collegie geen lang leven beschoren;
in 1681 ging het ter ziele. Tot aan de Bataafse omwenteling heeft de handel geen vertegenwoordiging
gehad in Nederland.
In 1795 werden in een aantal steden (Rotterdam, Dordrecht, Amsterdam) op initiatief
van het stadsbestuur Comités van Koophandel en Zeevaert, Fabriquen en Trafieken opgericht.
Deze Comités adviseerden de stadsbestuurders over de belangenbehartiging van het bedrijfsleven.
De eerste Kamer van Koophandel naar Frans model werd in 1803 in Rotterdam opgericht.
Na de Franse overheersing waren er in Nederland vijf van dergelijke Kamers opgericht:
Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht, Middelburg en Vlissingen. In 1815 werd door Koning
Willem I, in navolging van Napoleon, bij Koninklijk Besluit een “Reglement ter organisatie
van de Kamer van Koophandel” goedgekeurd, waarbij het bestaansrecht van de Kamers
van Koophandel en Fabryken werd vastgelegd. Met de toevoeging “en Fabryken” gaf hij
te kennen dat Nederland zich tevens industrieel moest gaan ontwikkelen. De Kamers
kregen slechts een adviesfunctie toebedeeld. Bovendien was er geen overkoepelende
instantie voor de plaatselijke Kamers, zodat ze maar een zeer beperkte invloed hadden
op de centrale overheid. Veel van de plaatselijke Kamers hadden dan ook maar weinig
bestaansrecht.
Op 9 november 1851 (Stb. 142) werd bij Koninklijk Besluit het nieuwe reglement op
de Kamers van Koophandel en Fabrieken afgekondigd en werden tot dan toe geldende min
of meer lokale regelingen buiten werking gesteld. Volgens de algemene bepalingen van
dit reglement werden de Kamers beschouwd als de wettelijke organen voor handel en
nijverheid. Als zodanig moesten zij inlichtingen verschaffen aan hogere en lagere
besturen en brachten zij de ontvangen berichten officieel ter kennis van de burgerij.
In 1896 werd het reglement vervangen, omdat de basis van de kiesbevoegdheid, neergelegd
in het reglement van 1851, namelijk het zijn aangeslagen in de patentbelasting, in
1893 was vervallen. Bij Koninklijk Besluit van 4 mei 1896 werd het reglement onder
meer een gedetailleerd kiesrecht vastgesteld. Nadat in 1918 de Handelsregisterwet
werd aangenomen, waarbij de Kamers van Koophandel de registratie van ondernemingen
ter hand namen, trad op 15 maart 1921 de Wet op de Kamers van Koophandel (Stb. 152)
in werking. Hierbij werden de Kamers bij wet ingesteld en dus niet meer door gemeenten
opgericht. Het lokale systeem werd vervangen door de instelling van 36 regionale Kamers,
onder toezicht van de toenmalige minister van Handel, Arbeid en Nijverheid. De adviesfunctie
bleef weliswaar intact, echter de belangrijkste taak kwam nu meer te liggen op het
wetsuitvoerende, begeleidende en voorlichtende vlak. De interne organisatie werd aangepast
er kwamen nu twee afdelingen: één voor het groot- en één voor het kleinbedrijf.
De volgende grote reorganisatie vond plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op 1 april
1942 werden provinciale in plaats van regionale Kamers ingevoerd, met plaatselijke
kantoren. De indeling in klein- en grootbedrijf werd afgeschaft. De nieuwe indeling
was die in de afdelingen voor handel, verkeer, industrie en ambacht. Bij de Kamers
werd een Raad van Bijstand benoemd die de secretaris van de Kamer moest assisteren.
Tegelijkertijd werd het nationaal-socialistische leidersbeginsel ingevoerd, hetgeen
inhield dat de voorzitters van de Kamers vergaande bevoegdheden kregen. Van enige
democratie was dan ook geen sprake meer. Na de oorlog bleef de structuur die door
de bezetter was ingevoerd nog enkele jaren gehandhaafd.
Bij de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken van 21 augustus 1950 (Stb. K 367)
werden de provinciale Kamers en de plaatselijke kantoren opgeheven en kregen de Kamers
hun zelfstandigheid van vóór 1942 terug. Deze wet trad in werking op 1 januari 1951.
Er kwamen 36 volwaardige Kamers, echter de grenzen van de regio’s mochten de grenzen
van de provincie niet meer overschrijden. Verder werd in deze wet geregeld dat de
binding tussen het kiezen van de leden en het ingeschreven staan in het Handelsregister
verviel. Zodoende konden er nu ook vertegenwoordigers van werknemersorganisaties tot
lid worden benoemd. In 1950 benoemde de Minister van Economische Zaken de leden van
de Kamers op voordracht van die Kamers zelf. Daarna gold tot 1963 een systeem van
coöptatie: leden kozen leden, waarbij de kandidaten werden voorgedragen door het bestuur
van de Kamer na daarover representatieve regionale organisaties, aangewezen door de
Sociaal Economische Raad (SER), te hebben gehoord.
Ook de Voornoemde wet van 1950 was als tijdelijk bedoeld. Voornaamste doel van deze
wet was rechtsherstel van de Kamers na de vernederende reorganisatie uit de bezettingstijd.
Afgesproken werd dat de wet uit 1950 na een aantal jaren zou worden herzien. Dit heeft
uiteindelijk zijn beslag gekregen in de wetswijziging van 27 juni 1963 (Stb. 286).
De belangrijkste wijzigingen betroffen het (in 1950 ingevoerde) coöptatie - systeem
inzake verkiezingen. Het benoemingsrecht kwam nu toe aan de door de SER genoemde
organisaties, na advies van de Kamer. Er werd o.a. bepaald dat ten hoogste een kwart
van de leden afkomstig mocht zijn uit werknemerskringen. Daarnaast werden de taken
van de Kamer verder uitgebreid, o.a. door uitvoeringsaspecten van de Drank- en Horecawet,
en de Winkelsluitingswet ter hand te nemen. Vanaf 1976 wordt ook het Verenigingen-
en Stichtingenregister beheerd.
De jaren 1960-1975 kunnen algemeen worden beschouwd als een periode waarin werd gezocht
naar een gewestelijke bestuursstructuur. In het kader van deze discussie over bestuurlijke
schaalvergroting, werd ook in de kring van de Kamers van Koophandel gepraat over het
feit of de indeling in districten met elke een eigen Kamer nog steeds doelmatig was.
In een gezamenlijk rapport dat de Kamers uitbrachten zagen ze hun beleidsterrein uitgebreid
met een sociale invalshoek, omdat er toch een duidelijke relatie bestaat met de economische
belangenbehartiging. De SER adviseerde nogal verdeeld over het standpunt van de Kamers.
Dit, en de onduidelijkheid over de algemene bestuurlijke wijzigingen, zorgden er voor
dat de Staatssecretaris voor Economische Zaken pas eind 1980 het Wetsontwerp tot wijziging
van de Wet van 1963 kon indienen. Op 30 december 1983 leidde dit tot een definitieve
wijziging van de wet. De Kamers bleven echter bevorderaars van de regionale economische
belangen. Tot slot kan vermeld worden dat de handelsvoorlichtingstaak van de Kamer
steeds belangrijker wordt. Dit mede door de vorming van de Europese Gemeenschap.
Taken
De Kamers van Koophandel houden zich in het algemeen bezig met het behartigen en bevorderen
van belangen van handel en nijverheid, later aangevuld met dienstverlening. In de
eerste plaats hebben de Kamers een taak bij de uitvoering van enkele wetten. Deze
taken zijn vaak opgedragen aan commissies uit de Kamers of aan de secretariaten. De
eerste wet waarin een belangrijke uitvoerende taak voor de Kamer was weggelegd was
de Handelsregisterwet die in 1921 in werking trad. Dit register kan gezien worden
als een soort burgerlijke stand voor bedrijven en hun nevenvestigingen. Andere wetten
waaraan de Kamer (gedeeltelijk) uitvoering gaf, waren onder andere de Handelsnaamwet
(1921), de Winkelsluitingswet (1951), een aantal Vestigingswetten en de Drank- en
Horecawet (1964). In de tweede plaats behartigden de Kamers de regionale economische
belangen. Deze hadden vooral te maken met verkeers- en vervoersaangelegenheden, algemene
wetten en verordeningen, posterijen en telecommunicatie, internationale handel, belastingwetgeving
en middenstandszaken. Daarnaast was de Kamer vertegenwoordigd in zeer veel instellingen
en commissies. Bovendien voerden de secretarissen van de Kamers of andere medewerkers
het secretariaat van diverse instellingen, die zich net als de Kamers bezighielden
met de bevordering van de economie of daarvan afgeleide zaken. Uit het overzicht van
de verschillende commissies die de Kamers in de loop der jaren had ingesteld, laat
zich de diversiteit van diens bemoeienis gemakkelijk aflezen.
De Kamers zijn altijd instellingen geweest die als katalysatoren van processen in
het economisch en maatschappelijk verkeer fungeerden. Om hun werkzaamheden naar behoren
te kunnen uitoefenen verzamelden de Kamer op grote schaal informatie. Aangezien de
Kamer met tal van facetten van het economische en maatschappelijke leven bemoeienis
had, vinden wij hierover veel terug in het archief. Daarbij kunnen de taken drieledig
onderscheiden worden: adviserend, bestuurlijk/uitvoerend en voorlichtend/dienstverlenend.
Voor 1922 lag de nadruk op de adviserende functie jegens de plaatselijke overheid.
De Kamer behartigde daarbij de belangen van de in de stad gevestigde takken van handel
en nijverheid. Na 1922 kwam de nadruk te liggen op bestuurlijk/ uitvoerend niveau.
De Kamer voerde de door de overheid opgelegde wettelijke taken uit. Voorbeelden daarvan
zijn het bijhouden van het Handelsregister, de Winkelsluitingswet, de drank- en horecawet
etc. De laatste decennia ligt het zwaartepunt voor wat betreft de taakuitvoering vooral
op het voorlichtende/ dienstverlenende vlak ten aanzien van publiek en bedrijfsleven.
Het steeds toenemen van het aantal formaliteiten en voorschriften in het economische
verkeer maakt dit noodzakelijk. Aan de hand van deze inventaris valt af te lezen hoe
veelomvattend de taak van de Kamer was. De diversiteit van diens bemoeienis laat zich
eveneens aflezen uit de verschillende commissies van uiteenlopende aard, in de loop
der jaren door de Kamer ingesteld. Met name de jaarverslagen (een belangrijk onderdeel
van dit archief) kan een goede indruk worden verkregen van de werkzaamheden van de
Kamer.
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam
Een decreet van 18 oktober 1810 regelde naar Frans model de bestuursorganisatie van
de departementen waar de Nederlanden deel van uitmaakten. Dit decreet is het feitelijk
begin van de geschiedenis van de Amsterdamse Kamer. Artikel 36 hierin bepaalt dat
de Kamers van Koophandel zullen worden opgericht in de steden Amsterdam, Rotterdam
en Emden. Het zou een advieslichaam voor de regering worden. De oprichting voor Amsterdam
was op 1 mei 1811, met 15 leden en graaf Visscher de Celles als eerste president.
De zetel van de Kamer werd het Oudemannenhuis. Ieder jaar, op 1 mei, traden 5 van
de 15 leden, in het begin door het lot aangewezen, af; zij werden dan weer door gewone
verkiezing vervangen of, herbenoemd. De staatsoverheid was de richting gevende macht.
De Kamer was regeringsadviseur voor handels- en industriebelangen. Na de omwenteling
wordt dit instituut in 1813 door Nederlandse Landsbestuur overgenomen. In 1815 stelt
Koning Willem I hiernaast ook een Raad van Koophandel en Koloniën in, een nieuw lichaam,
gedeeltelijk boven de Kamer staand. Op 8 oktober wordt een Koninklijk Besluit van
kracht tot algehele reorganisatie van alle Kamers, in het bijzonder die van Amsterdam
en Rotterdam. Vanaf 1 mei 1816 gaan alle Kamers ‘Kamer van Koophandel en Fabrijken’
heten. De particularistisch getinte Kamer moest zich de centraliserende politiek van
de regering laten welgevallen. Hun toezichthoudende taak (op openbare werken ten diensten
van de handel en op de uitvoering van de decreten betreffende contrabande) was weggevallen.
Van 1818 tot 1820 is haar zetel gevestigd in pand 573 aan de Herengracht, daarna in
het stadhuis (tot 1910). In de veertiger jaren komt er voor de Kamer een verschuiving
van de taak van advies naar vertegenwoordiging. In 1844 gaat het ledental van 15 naar
18. Tijdens de periode Thorbecke wint ook de gedachte veld dat haar leden niet alleen
uit maar ook door handel en nijverheid gekozen zouden dienen te worden. Daartoe wordt,
onder het liberale bewind, het kiesrecht van de Kamers van Koophandel gewijzigd. Op
9 november 1851 wordt een nieuw Koninklijk Besluit van kracht. De leden worden nu
niet meer door de koning, maar nu door kiesgerechtigde handelaren en fabrikanten ter
plaatse gekozen. Er worden nu 18 personen tot lid gekozen. Op 1 juni 1852 wordt de
nieuwe Kamer geïnstalleerd. De positie van de Kamer valt nu uitdrukkelijk onder de
gemeenteraad, waarvan zij ook financieel afhankelijk wordt. Vanaf 20 februari 1873
zijn haar vergaderingen openbaar (voorafgegaan door geheime zittingen...).Vanaf 1890
gaat zij over tot het benoemen van vaste commissies voor speciale kwesties. De gemeenteraad
keurt dit goed. Rond de eeuwwisseling gaan haar delegaties steeds meer reizen, naar
congressen en jubileumplechtigheden, in Nederland, Europa, of daarbuiten. In 1902
wordt haar ledental weer uitgebreid door de sterk groeiende handel, scheepvaart en
nijverheid van Amsterdam. Men wil de Kamers weer aan de voogdij van de gemeentebesturen
te onttrekken en onder het staatsgezag plaatsen, aldus, zouden zij het Nederlandse
bedrijfsleven beter kunnen vertegenwoordigen. Acties voor reorganisatie van de Kamers,
in 1906, monden uit in een regeringsvoorstel. Pas in 1922 vindt dit zijn beslag.
In 1910 verhuist de Kamer naar de nieuwe Koopmansbeurs (Beurs van Berlage). In 1916
bepaalt een K.B. (S.490) dat tevens tot de taak van de Kamers het geven van bijstand
aan handelaren en fabrikanten gaat behoren. Onder leiding van de voorzitter en secretaris
van de Amsterdamse Kamer gaat in 1896 een commissie aan het werk die een ontwerp voor
een reorganisatie gaat maken. Pas in 1917 wordt er een Commissie tot reorganisatie
ingesteld die een wetsontwerp tot instelling van een Handelsregister indient, te beheren
door de Kamer van Koophandel. De Kamer zal zo rechtspersoonlijkheid verkrijgen en
eigen inkomsten. Met name de Amsterdamse Kamer stuurt hier in een nota bij de regering
op aan. In 1918 komt er een Commissie tot voorbereiding van een wettelijke regeling
van de Kamers van Koophandel. Op 15 maart 1921 treedt de Handelsregisterwet 1918 in
werking. Zo ook de Wet op de Kamers van Koophandel 1920. Op 1 april 1922 maken de
Kamers van Koophandel plaats voor instellingen op een nieuwe basis. Elke Kamer stelt
nu een commissie samen die de inrichting van het Handelsregister voor haar ressort
gestalte zal geven. Amsterdam gaat naast de hoofdstad zelf, de gemeenten Broek in
Waterland, Buiksloot, Diemen, Landsmeer, Nieuwendam, Nieuwer-Amstel, Ouder- Amstel,
Ransdorp, Sloten, Uithoorn en Watergraafsmeer omvatten. Het aantal leden wordt bepaald
op 38, 21 voor de Afdeling Grootbedrijf en 17 voor de Afdeling Kleinbedrijf. De Kamer
kan zich nu op bijna elk gebied van het bedrijfsleven met gezag bewegen.
De archieven van de oude Kamers worden overgedragen aan de nieuwe. Haar voorgangster
had een zuiver adviserende taak gehad. Dit geldt ook nog voor de nieuwe Kamer (nu
ook met advisering ten aanzien van de middenstand), maar nu met het beheer van het
Handelsregister erbij. De dienstverlening aan bedrijfsleven en publiek krijgt zij
dus als taak erbij. Ze geeft certificaten van oorsprong af en andere verklaringen
ten dienste van het handelsverkeer. Als openbaar orgaan wordt de Kamer nu ook ingeschakeld
in de uitvoering van overheidsmaatregelen. Bij wet van 5 mei 1922 (S.247) art. 62
van het Wetboek van Koophandel worden de Kamers als lichaam van advies ook ingeschakeld
bij de beëdiging van makelaars. Het Handelsregister blijft een voornaam onderdeel
van de Kamer. Door het bestaan van dit register komt ze in directe aanraking met ondernemingen
in haar ressort. Zo beschikt zij over een overzicht van zaken en personen die het
bedrijfsleven vormen. De contributie aan het Handelsregister is tevens een bron van
inkomsten voor de Kamer. Als kantoor voor het Handelsregister huurt zij de oostelijke
vergaderzaal van de Koopmansbeurs (Beurs van Berlage). In 1923 richt de Kamer, na
bezoeken aan enkele buitenlandse Kamers, een handelsvoorlichtingsdienst op om inlichtingen
te kunnen verstrekken aan belanghebbenden uit het bedrijfsleven over de handel in
binnen- en buitenland. Door haar nieuwe taken groeit de Kamer van Amsterdam uit tot
een omvangrijke dienst. De Kamer heeft ook bemoeienis met arbitrage. Ze fungeert niet
als arbiter maar wijst ze aan of verleent medewerking aan partijen om een geschil
uit de weg te ruimen. In 1931 aanvaardde zij een arbitragereglement. Verder te noemen:
het benoemen of aanbevelen van deskundigen, het beëdigen van meters en wegers, het
in depot nemen van stukken, het beschikbaar stellen van lokaliteiten voor het houden
van zitdagen, het verlenen van subsidies, het publiceren van geschriften en het oprichten
van verenigingen onder haar auspiciën.
De dochterinstellingen van de Kamer zijn het Koningin Wilhelminafonds (1923) voor
handel, scheepvaart en industrie en de Amsterdamse Vereniging tot IJsbestrijding (1929)
voor het openhouden van voor de handel belangrijke vaarwegen. In de jaren ‘30, als
gevolg van de economische malaise, krijgt de Kamer meer uitvoerende taken door de
regering toegewezen. In 1921 wordt de Vereeniging van Secretarissen der Kamers van
Koophandel en Fabrieken in Nederland opgericht om zoveel mogelijk uniforme behandeling
van identieke zaken te bewerkstelligen. In 1924 wordt de Vereeniging van Kamers van
Koophandel en Fabrieken in Nederland opgericht, waarvan geleidelijk alle Kamers in
het land lid worden. In 1936 viert de Kamer haar 125-jarig bestaan. Tijdens de oorlog
krijgt de Kamer een door de bezetter aangewezen voorzitter opgedrongen. Haar tot de
bezetter aangenomen houding omschrijft dr Joh. de Vries in zijn gedenkboek (1811 -
1961 Met Amsterdam als brandpunt - 150 jaar Kamer van Koophandel en Fabrieken) als
‘koel en vol wederzijdse achterdocht’. De Amsterdamse Kamer vooral kreeg veel inmenging
te verduren. Op 1 april 1942 werd de Kamer ontbonden, naast alle overige. Er kwam
één Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noord- Holland met de zetel in Amsterdam,
nu met een Raad van Bijstand. De adviserende taak valt tijdens de bezetting grotendeels
weg. Veel onderwerpen vielen voor de bezetter onder de noemer ‘politiek’; deze mochten
niet behandeld worden. Zo viel veel werk voor de Kamers weg. De uitvoerende taken
veranderden.
Na 1945 gaan ook internationale zaken om aandacht vragen. Mr. Chr.P. van Eeghen wordt
de nieuwe voorzitter. Hij gaat leiding geven aan de overgang van de Kamer voor Noord-Holland
naar de Kamer voor Amsterdam. De Kamer en haar secretariaat werden gezuiverd en de
leiding hersteld. Zij stelt een Plaatselijke Raad van Bijstand in. De commissies,
vijf in getal in 1944, worden in gewijzigde samenstelling opnieuw ingesteld en er
komen nieuwe bij. Maar de overheidsbemoeiing blijft nog in de periode 1945–1950. De
Wet op de Kamers van Koophandel 1950 maakt het mogelijk om werknemersorganisaties
in de Kamer te benoemen. In 1951 werden alle Kamers gereorganiseerd. De Provinciale
Kamer hield op te bestaan. Weinig veranderde aan taken en bevoegdheden. Het district
van de Kamer bleef hetzelfde. Het vooroorlogse ledental van 38 werd nu door uitbreiding
van werkzaamheden, 48. De dochterinstellingen, het K.W.F. uit 1923 en de A.V. IJ.,
verdwijnen. Nieuw is de taak in het kader van de Woonruimtewet 1947, inzake het afgeven
van verklaringen voor lokalen benodigd als bedrijfsruimte. Door de opkomst van organen
zoals de SER, de product-, hoofd- en bedrijfschappen en de privaatrechtelijke bedrijfsorganisaties
van het bedrijfsleven is de taakverdeling op het gebied van advisering veranderd.
Het zwaartepunt van de activiteiten van de Kamer komt meer te liggen bij internationale
vraagstukken. Sinds 1949 maakt ze deel uit van de Unie van Kamers van Koophandel in
het Rijngebied.
Vanaf het begin van de jaren '60 worden adviezen van de Amsterdamse Kamer over beleidszaken
van nationaal belang zeldzaam. Het zijn de lokale en provinciale overheden die meer
gebruik gaan maken van de diensten van de Kamer. Zij is vooral nog spreekbuis van
de havens- en handelsbelangen. Ze is de belangenbehartiger van het bedrijfsleven bij
gemeenten in het kamerressort en de provincie. Voor 1965 behandelt ze vooral verkeers-
en vervoerszaken; na de Wet op de ruimtelijk ordening 1965 heeft ze ook de zorg voor
streek en bestemmingsplannen. Ze wordt intermediair voor het bedrijfsleven inzake
de wetgeving op de milieuhygiëne. In 1964 breidt de minister het ledental uit van
48 naar 60. De Kamer wordt belast met diverse andere wettelijke taken zoals de afgifte
van certificaten van oorsprong voor goederen die geëxporteerd worden, de uitvoering
van vestigingswetten voor ambachtelijke en detailhandelsbedrijven en de horeca Nu
wordt de vraag naar publieksruimten in haar kantoor steeds dringender. In 1961, het
jaar van het 150-jarig bestaan van de Kamer, zijn er 100 mensen werkzaam.
In 1963 wordt de Kamer weer gereorganiseerd. In 1968 verhuisde de Kamer naar het nieuw
opgetrokken Confectiecentrum aan het Koningin Wilhelminaplein In de 10 jaar na de
verhuizing groeien de werkzaamheden op bijna elk gebied. In de jaren '70 komt er een
grotere werknemersvertegenwoordiging in de Kamer. Haar taken liggen nu op het gebied
van promotie en public relations, informatie en handelsvoorlichting, statistiek ten
behoeve van de beleidsadvisering en bedrijfsbegeleiding. De algemeen secretaris stimuleert
de oprichting van een centrale databank, onder auspiciën van de Vereniging van Kamers
van Koophandel, voor het verstrekken van gegevens uit het Handelsregister (1972).
De ‘Stichting Databank’ wordt later in de vereniging geïntegreerd. De bedrijfsbegeleiding
wordt belangrijker met de vestiging van de stadscoördinator en de acties tegen bestemmingsplannen.
Bij de Amsterdamse Kamer worden de secretariaten gevestigd van het internationale
E.E.G.-werk van de Nederlandse KvK’s, en van de Samenwerkende Kamers in Noord-Holland.
Ook het Regionaal Dienstencentrum Kleinbedrijf (RDK) en stadscoördinatoren krijgen
er hun plaats. De werkruimte van de Kamer wordt in het Confectiecentrum uitgebreid.
In 1979 moeten de Kamers de Verenigingen- en Stichtingenregisters gaan voeren.
Het bevorderen van internationale handelscontacten is in de loop der jaren een belangrijke
taak geworden voor de Kamer. In 1989 waren de werkzaamheden van de Kamer dusdanig
uitgebreid dat een verhuizing naar een grotere behuizing noodzakelijk werd. De kamer
verhuisde naar het nieuwbouwpand aan De Ruyterkade 5.
Op 1 januari 1998 fuseerde de Kamer van Koophandel Amsterdam met de Kamer van Koophandel
Haarlem en de Kamer van Koophandel Zaanstreek. Deze kamers gaan verder onder de naam
Kamer van Koophandel en fabrieken Amsterdam. Dit als gevolg van de totstandkoming
van de nieuwe Wet op de Kamers van Koophandel en fabrieken 1997 (Staatsblad 1997,
783).
In 2013 werden alle twaalf afzonderlijke Kamers van Koophandel ontbonden. Per 1 januari
2014 werd gestart met een kleinere landelijke Kamer van Koophandel organisatie genaamd
Kamer van Koophandel. Dit naar aanleiding van de evaluatie van de wet op de Kamers
van Koophandel.
Het archief en de verantwoording van de inventarisatie
De secretariaatsarchieven vormen de kern van de archieven van de Kamers. Zij bevatten
een geweldige hoeveelheid informatie over belangrijke sociaal - economische en infrastructurele
onderwerpen, over de positie en ontwikkeling van het Amsterdamse bedrijfsleven en
over de bedrijven zelf. De kern van de secretariaatsarchieven wordt gevormd door de
series notulen van de leden-, commissie- en bestuursvergaderingen, alsmede de zeer
uitvoerige jaarverslagen. Beide series geven een goed inzicht in de organisatie en
werkzaamheden van de Kamers en hun maatschappelijke positie. De secretariaatsarchieven
bevatten veel bescheiden die uitsluitend ter informatie werden ontvangen en die uiteindelijk
niet tot een zaak hebben geleid. Ook bevat het archief veel stukken betreffende routinematige
uitvoering van wetten, met name die betrekking hebben op de middenstand.
De Kamers waren in vele externe commissies en overlegorganen vertegenwoordigd. Genoemde
categorieën: ter informatie ontvangen stukken, stukken betreffende de routinematige
uitvoering van wetten alsmede lidmaatschapsarchieven, komen niet voor blijvende bewaring
in aanmerking en zijn voor vernietiging afgezonderd.
De tijd waarin het archief is gevormd beslaat de periode 1991-2013. In 1922 werd de
gereorganiseerde Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam ingesteld naar aanleiding
van de Wet op de Kamers van Koophandel van 1921. De einddatum is ingegeven door het
feit dat de Kamer in de huidige vorm toen ophield te bestaan.
De stukken zijn zoveel mogelijk per oude eenheid beschreven. Seriematige stukken zoals
jaarverslagen, notulen, rekeningen en begrotingen zijn als serie afzonderlijk beschreven.
Bij de indeling van de inventaris is uitgegaan van de taakvoering van de kamer, met
een ordening van algemeen naar bijzonder. Bescheiden van zowel vaste als ad hoc commissies
zijn geplaatst bij het onderwerp waar de betreffende commissie mee te maken had. De
archieven waarvan de kamer het secretariaat gevoerd heeft zijn achterin de inventaris
opgenomen.
De Kamer van Koophandel voor Nederland heeft in 2015 opdracht gegeven voor de bewerking
van de archieven van de diverse Kamers. Dit project is uitgevoerd door archiefmedewerkers
van de Kamer met behulp van de Stichting Harmonia die voor personeel en opleiding
heeft gezorgd. Voor selectie van permanent te bewaren en op termijn te vernietigen
archiefbescheiden is gebruik gemaakt van het Basisselectiedocument Kamers van Koophandel
van 14 december 2010. (Sc 2010, 20483). De permanent te bewaren archiefbescheiden
zijn ontdaan van nietjes, paperclips en plastic, omgepakt in zuurvrije dossieromslagen
en verpakt in nieuwe, zuurvrije archiefdozen. De zuurvrije etiketten op de omslagen
en de dozen vermelden het archief en het inventarisnummer.
Dit archief was door medewerkers van de Kamer van Koophandel Amsterdam reeds gereed
gemaakt voor overdracht. Nadere inspectie en bewerking leverde 4,5 meter te vernietigen
archief op en 0,25 meter op termijn te vernietigen documenten. De omvang van het permanent
te bewaren archief na selectie bedraagt 17 meter. Van de vernietigde documenten is
een verklaring van vernietiging opgesteld. De archieven zijn in 2017 vervroegd overgedragen
en zijn volledig openbaar.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bij het raadplegen van het archief zijn de volgende punten van belang. De archieven
die in deze inventaris zijn beschreven lopen voor het secretariaatsarchief betreft
over de periode 1991-2013. Archiefbescheiden betreffende het secretariaatsarchief
kunnen worden aangevraagd onder toegangsnummer 436. In de bijlagen zijn gegevens opgenomen
betreffende de samenstelling van het bestuur van de kamer en de gebiedsindeling. Wijze
van citeren: Bij eerste vermelding: Noord-Hollands Archief, Archief van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, 1991-2013, inv. nr. … Bij tweede en volgende
vermelding: NHA, KvK Amsterdam, 1991-2013, inv. nr. ….
Lijst van geraadpleegde literatuur
Gerwen, JL.J.M. van, J.J. Seegers en S.W. Verstegen, Mercurius ’erfenis. Een geschiedenis
en bronnenoverzicht van de Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland. NEHA Amsterdam
Clerx, J.M.M.J., Ontwikkeling in taak en organisatie van de Kamers van Koophandel
en Fabrieken. Nijmegen
Hen, P.E. (red.), Om het behoud van een explosieve stad. Werk en welvaart in en om
Amsterdam, 1961 - 1985. Amsterdam
Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam
Vries, Joh. de, Met Amsterdam als brandpunt. Honderdvijftig jaar Kamer van Koophandel
en Fabrieken, 1811 - 1961. Amsterdam
Westerman, J.C. en G.M. Greup, Gedenkboek samengesteld ter gelegenheid van het 125
jarig bestaan van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam, 1811 - 1936.
Amsterdam
Zwart, B.C.E., De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam: overzicht van hare
handelingen gedurende het tijdvak 1811 - 1911. Amsterdam