Geschiedenis van het waterschap
Organisatie van het waterschap
Het Waterschap van de Oude IJssel, gelegen in de Gelderse Achterhoek, kent een bewogen
geschiedenis. Sedert de moeizame oprichting in 1880 en de jaren voortslepende strijd
om instandhouding [NOTE Zie: Vos J.G. en Stork G.J.B., Het land van de Oude IJssel
en zijn waterschap, (1980), p 19-53] , heeft het waterschap zich een vaste plaats
verworven in het Gelderse. Niet alleen onderging en ondergaat de bevolking de invloed
van dit publiekrechtelijk orgaan, ook het karakter van het landschap werd en wordt
in hoge mate bepaald door de activiteiten van het waterschap, dat een oppervlakte
omvat van ca. 36.000 ha.
In de periode 1958-1980, waarover deze inventaris handelt, wordt de ontwikkeling van
het waterschap gekenmerkt door belangrijke veranderingen in organisatorisch opzicht
en door uitvoering van een aantal grote verbeteringswerken [NOTE Zie: Ver Loren van
Themaat R., De Oude IJssel, de veelzijdige rol van het water, (1966)] , die de structuur
van het landschap en de waterhuishouding drastisch hebben veranderd.
Tot 1954 kende het waterschap op bestuurlijk niveau een complexe organisatie. Volgens
de bepalingen in het reglement van 1882 werd het waterschap verdeeld in een hoofdafdeling
en vier afdelingen [NOTE Zie: "Het land van de Oude IJssel en zijn Waterschap", p
137] : Aabeken, Linkeroeverbeken, Slingebeken en Wischbeken. Het bestuur van de hoofdafdeling,
dat was samengesteld uit een watergraaf, twee heemraden en zes hoofdgeërfden, droeg
zorg voor de verbetering en het onderhoud van de Oude IJssel en Aastrang. Tevens oefende
het toezicht uit over de afdelingen van het waterschap. Deze functioneerden zelfstandig
en stonden onder leiding van poldermeesters en geërfden. Gedurende de jaren vijftig
werd veelvuldig en uitgebreid gediscussieerd over mogelijke reorganisatie van de organisatiestructuur.
De landelijke tendens tot concentratie van waterschappen leidde in 1954 tot de opheffing
van de hoofdafdeling. De waterstaatkundige taken werden aan de vier afdelingen toevertrouwd,
terwijl het toezicht over de afdelingen uitgeoefend bleef worden door een waterschapsbestuur,
samengesteld uit een watergraaf, vier heemraden en acht hoofdgeërfden.
Ondanks de bezwaren van de afdelingen besloot de provincie Gelderland bij reglementswijziging
van 1960 tot verdere concentratie. De afdelingen werden opgeheven en het waterschap
was voortaan één en ondeelbaar. Het bestuur is sedertdien samengesteld uit een watergraaf,
vijf heemraden en vijfentwintig hoofdgeërfden, tezamen het Gecombineerd College vormend.
Het Dagelijks Bestuur bestaat uit de watergraaf en de vijf heemraden, die op voordracht
van het Gecombineerd College door de Kroon worden benoemd. De hoofdgeërfden worden
door de stemgerechtigde ingelanden van d vijf kieskringen, waarin het waterschap sedert
1960 is onderverdeeld, direct gekozen. Het bestuur wordt bijgestaan door een secretaris
en een hoofd Technische Dienst. Naast reorganisatie van de organisatiestructuur vond
ook een aantal malen grenscorrecties plaats. Zo werd in 1961 een gedeelte van het
gebied van het waterschap overgedragen aan het in dat jaar opgerichte Polderdistrict
Rijn en IJssel [NOTE Zie: inv. nr. 65] . Door de opheffing van de buitenpolder Netterden
vond in 1966 opnieuw een grenswijziging plaats [NOTE Zie: inv. nr. 65] . Door deze
grenscorrecties nam de totale oppervlakte van het waterschap af van 37.000 ha tot
36.000 ha.
Het reglement van het waterschap geeft expliciet een drietal doelstellingen aan, met
de uitvoering waarvan het waterschap is belast [NOTE Zie: inv. nr. 61] :
waterbeheersing van de gronden
bescherming van het water
onderhoud en verbetering van de Oude IJssel als kanaal van scheepvaart.
Over de combinatie van waterhuishoudkundige taken en beheer en exploitatie van een
scheepvaartkanaal is sedert de oprichting van het waterschap menigmaal van gedachten
gewisseld. Ook in de periode 1958-1980 bleef dit gegeven een onderwerp van gesprek.
Vooral de te heffen scheepvaartlasten werden door menigeen als een drukkende last
ervaren. Het was dan ook tot volle tevredenheid van het bestuur dat, in de vergadering
van het Gecombineerd College van 24 juni 1976, de watergraaf kon mededelen dat de
scheepvaartlasten per 1 januari 1976 door het rijk en de provincie zouden worden overgenomen
[NOTE Zie: "Het land van de Oude IJssel en zijn Waterschap", p 133] . Dit betekende
een aanzienlijke lastenverlichting welke zeer welkom was gelet op de explosieve stijging
van de waterschapslasten sinds 1964. De belangrijkste reden hiervoor was de voltooiing
van de verbetering van de Oude IJssel en Aastrang en de verbetering van de hoofdbeken
en andere belangrijke watergangen. De kosten voor de uitvoering van deze werken werden
immers gedeeltelijk omgeslagen over het gebouwd en ongebouwd gelegen binnen het waterschap.
Tussen 1958 en 1980 werden o.a. verbeteringswerken uitgevoerd in het gebied van de
Akkermansbeek, Beneden-Slinge, Bergerslagbeek, Bielheimerbeek-Boven-Slinge, Entinkwaterleiding,
Haartse waterleiding-Dambeek, Keizersbeek, Lange Sloot, Schaarsbeek, Snijders Veerbeek,
Wijnbergse Loopgraaf en de Zompesloot; terwijl het verbeteren van de afwatering in
het gebied van de Twenteroute, het Woold en de diverse ruilverkavelingen eveneens
ter hand werd genomen. Door deel te nemen aan de Gemeenschappelijke Regeling Dijkverbetering
Gelderland werd bovendien gewerkt aan de aanleg van hoogwaterkeringen langs de Oude
IJssel tussen Doesburg en Doetinchem. Hoewel ook na 1980 nog werd gewerkt aan de uitvoering
van deze werken werden de meeste projecten tussen 1958 en 1980 voltooid.
Naast de verbeteringswerken stond ook de lastenregeling in deze periode in het middelpunt
van de belangstelling [NOTE Zie: "Het land van de Oude IJssel en zijn Waterschap",
p 131-133] . In 1972 werd een nieuwe regeling vastgesteld, waardoor een einde kwam
aan een zich vele jaren voortslepende discussie over de wijze van vaststelling en
hoogte van de aanslagen. Niet alleen wordt sedert dat jaar onderscheid gemaakt tussen
hoofdafwatering en detailontwatering maar evenzeer in diverse soorten gronden en gebouwen,
op basis van een stelsel van classificatie.
Zo kon op 15 juli 1980, bij de viering van het honderd jarig bestaan van het waterschap
worden teruggekeken op een rijke historie, waarvan de laatste twintig jaar niet de
geringste bijdrage heeft geleverd.
Geschiedenis van het archief
Wanneer in februari 1958 het bestuur van het waterschap besluit toe te treden tot
de afdeling Registratuur van de Unie van Waterschapsbonden, en zich voorneemt de code
voor de ordening der archieven van de waterschappen bij de opberging van de archiefbescheiden
"van het secretariaat en eventueel de technische dienst" [NOTE Zie: inv. nr. 102]
, komt er een einde aan een periode waarin de ordening van het archief was gebaseerd
op seriematige, chronologische berging van de stukken in combinatie met een eigen
rubriekenstelsel. Voortaan was het de bedoeling een zaaksgewijze ordening toe te passen
volgens de op de U.D.C. gebaseerde code.
Met behulp van de registrator van de Unie zou de nieuwe wijze van berging van de archiefbescheiden
worden opgezet. Toen in 1960 de afdelingen werden opgeheven en het waterschap één
en ongedeeld werd, waren de gevolgen voor de administratie groot. Het aantal op te
bergen stukken nam zeer toe, mede als gevolg van het feit dat de Technische Dienst
werd uitgebreid. Doordat de administratie geen ervaring had met een nauwgezette zaaksgewijze
ordening, en expertise van buitenaf niet werd aangetrokken, bleef de toepassing van
de code veelal beperkt tot rubrieksgewijze berging van de stukken, waarbij lang niet
in alle gevallen consequent te werk werd gegaan. Wanneer de behoefte daaraan bestond,
werden de stukken afkomstig uit de afdelingsarchieven die inmiddels naar het waterschapsgebouw
in Terborg waren overgebracht, gelicht, en gevoegd bij nieuw aangelegde of bij reeds
gevormde dossiers. Doordat bovendien in 1958 geen cesuur was aangebracht, bevonden
zich in het archief, gevormd op basis van de code, evenzeer stukken daterend van voor
1958, die waren gelicht uit de chronologische serie ingekomen stukken, of uit het
gebruikte rubriekenstelsel. Hoewel tussen 1961 en 1963 de archieven van de hoofdafdeling
en de afdelingen, 1880-1960, werden geïnventariseerd [NOTE Zie: inv. nr. 103] werd
deze vermenging niet ongedaan gemaakt, noch later voorkomen. Het feit dat deze inventarisatie
bovendien geschiedde op basis van een archivistisch gezien onjuiste cesuur t.a.v.
de hoofdafdeling, nl. 1960 in plaats van 1958, heeft eveneens vermenging van archiefbescheiden
tot gevolg gehad.
Zoals hierboven werd gememoreerd, nam het aantal archiefstukken als gevolg van de
reorganisatie van het waterschap in 1960 sterk toe. Vergunningen die voor 1960 door
de afdelingsbesturen werden afgegeven, werden voortaan centraal gearchiveerd. Hetzelfde
gold voor de uitvoering van de onderhouds- en verbeteringswerken. Doordat de lastenheffing
nu centraal geschiedde viel er een explosieve toename te constateren van archiefbescheiden
behorend tot de kadastrale boekhouding. De inschakeling in 1979 van de Stichting KAFI
te Arnhem ten behoeve van de automatisering van de kadastrale boekhouding, bespaarde
weliswaar tijd en energie, maar veroorzaakte gelijktijdig een overvloedige hoeveelheid
archiefbescheiden in de vorm van computeruitdraaien.
Voor de financiële boekhouding valt een zelfde constatering te doen. Tot 1962 werd
de boekhouding gevoerd volgens het kameraal systeem, waarbij met behulp van kasboeken
en registers van ontvangsten en uitgaven de rekening werd opgesteld. Door de toename
van de werkzaamheden werd in 1962 een boekhoudmachine aangeschaft, die handmatig inboeken
overbodig maakte. Voortaan werd bij het opmaken van de rekening gebruik gemaakt van
kasboeken, journalen, sub-grootboeken en grootboeken. Ook de salarisadministratie
hield bij deze ontwikkelingen gelijke tred. De administratie was niet de enige afdeling
die zorg droeg voor de archivering van de stukken. Ook de Technische Dienst was van
oudsher gewoon archief te vormen. Dit archief, dat voornamelijk bestond uit dubbelen
en kopieën van stukken die zich in het archief van de administratie bevonden, was
geordend volgens een eigen rubriekenstelsel. Dit systeem dateerde van lang voor de
aansluiting bij de afdeling Registratuur van de Unie van Waterschapsbonden en heeft
gefunctioneerd tot mei 1987. Wanneer de situatie dit vereiste werden stukken gelicht
uit het archief van de administratie en gevoegd bij de stukken in het schaduwarchief,
zodat originelen vermengd raakten met kopieën. Doordat ook de rayonhoofden, werkzaam
in dienst van het waterschap sedert de reorganisatie van 1960, behoefte hadden aan
een werkarchief, werden door hen schaduwarchieven gevormd, waarin eveneens dubbelen
en kopieën vermengd werden met originele archiefbescheiden.
De archiefstukken van de Technische Dienst en de administratie bevonden zich verspreid
over diverse vertrekken van het waterschapsgebouw, tot aan de zolder toe.
De tekeningen en kaarten kenden eenzelfde lot. Het grootste gedeelte van het bestand,
daterend uit het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw, bevond zich
in slechte toestand op de zolder van het gebouw, overgeleverd aan sterk schommelende
klimatologische omstandigheden. De overige kaarten en tekeningen bevonden zich in
daarvoor aangeschafte hangkasten, welke in diverse vertrekken waren geplaatst. Een
gedeelte van de kaarten en tekeningen was voorzien van een archivistische beschrijving.
Verantwoordelijk voor het vervaardigen van de in vele gevallen unieke collectie kaarten
en tekeningen waren de Kon. Ned. Heidemij en het ingenieurs- en architectenbureau
van Hasselt en De Koning te Nijmegen, die zorg droegen voor de uitvoering van de verbeteringswerken.
Een gedeelte van de door hen vervaardigde bescheiden is in eigendom overgedragen aan
het waterschap en voorzien van een catalogus en een inventaris [NOTE Catalogus van
calques, augustus 1885; Inventaris van kaarten en tekeningen, vervaardigd door Van
Hasselt en De Koning] . Met name de originele kaarten en tekeningen van de verbeteringswerken,
uitgevoerd in de zestiger en zeventiger jaren bevinden zich momenteel nog in het bezit
van de Kon. Ned. Heidemij te Arnhem. Hopelijk zullen ook zij spoedig worden overgedragen.
Evenzo als in 1958 geen duidelijke scheiding werd aangebracht tussen archiefbescheiden
gevormd in de periode voor en na de invoering van de code, zo werd de per 1 januari
1981 toegepaste nieuwe, herziene code van 1979, ook niet gebruikt om het archief af
te sluiten. Wel noteerde men de nieuwe classificatie op de dossieromslagen, soms met
handhaving van de oude omslag, soms door deze te vervangen. Dossiers werden overgebracht
van de kluis op de administratie naar de archiefbewaarplaats wanneer de omvang daartoe
aanleiding gaf. Dit had tot gevolg dat zowel in de dossiers in de archiefbewaarplaats
als in de kluis op de administratie archiefbescheiden konden worden gevonden uit de
periode van voor 1958, uit de periode 1958-1980 en uit de periode van na 1980. Doordat
bovendien de werking van de code niet voldoende duidelijk was door het ontbreken van
kennis op het gebied van archiefvorming, werd, naast de code, opnieuw gebruik gemaakt
van een eigen rubriekenstelsel. Kennis van de berging der stukken hing, door het ontbreken
van een dossierinventaris, in hoge mate af van het geheugen van degene die de stukken
had geborgen.
Verantwoording van de inventarisatie
De inventarisatie van het archief gevormd in de periode 1958-1980 is verlopen in een
viertal fases:
a. aanbrengen van cesuren
b. opschoning
c. integratie schaduwarchieven Technische Dienst
d. beschrijven en ordenen van de archiefbestanddelen.
Ad a. Aanbrengen cesuren
Bij de aanvang van de inventarisatiewerkzaamheden bevonden de archiefbescheiden zich
verspreid over het waterschapsgebouw. Door het ontbreken van duidelijke cesuren werden
bescheiden door elkaar aangetroffen afkomstig uit de periode 1882-1987. Op grond van
het feit dat het waterschap zich in 1958 aansloot bij de afdeling Registratuur van
de Unie van Waterschapsbonden is gekozen voor het aanbrengen van een cesuur in dat
jaar.
De tweede cesuur is aangebracht in 1981, aangezien sedert 1 januari 1981 de administratie
de in 1979 gewijzigde code voor de ordening van de archieven van waterschappen, heeft
toegepast.
Als gevolg van deze werkwijze is het archief van het waterschap in drie grote blokken
verdeeld:
Het archief gevormd in de periode 1880-1957
Inventarisatie van dit archief vond plaats in de jaren 1961-1963. Hierbij werd echter
een onjuiste cesuur aangebracht, op grond van de organisatorische veranderingen binnen
het waterschap in plaats van op grond van archieftechnische veranderingen. Bepaalde
archiefstukken gevormd in de periode 1958-1960 zijn uit dit archiefblok verwijderd
en gevoegd bij het blok gevormd in de periode 1958-1980. Ook omgekeerd is hetzelfde
gedaan. Archiefstukken welke zich bevonden in het archiefblok 1958-1980, maar behoren
tot het archief gevormd in de periode 1880-1957, zijn afgezonderd.
Te zijner tijd dient het archief 1880-1957, evenals de archieven van de afdelingen,
hergeïnventariseerd te worden.
Het archief gevormd in de periode 1958-1980
Stukken daterend van voor 1958 zijn gelicht en gevoegd bij de bescheiden van het archiefblok
1880-1957. Ten aanzien van zaken die voor 1 januari 1958 een aanvang hebben genomen
en eerst na 1 januari 1958 werden afgesloten, zijn de betreffende archiefbescheiden
in het archiefblok 1958-1980 geplaatst. In bepaalde gevallen is daar, om praktische
redenen, van afgezien. Eenzelfde werkwijze is gehanteerd met betrekking tot archiefstukken
gevormd in de periode 1958-1980, en waarvan de zaak waar zij betrekking op hebben,
zich in de jaren tachtig heeft voortgezet. Dit heeft tot gevolg gehad dat de inventaris
van het archief van het waterschap, gevormd in de periode 1958-1980, ook stukken bevat
van oudere en jongere datum. Dit is in de titel aangegeven door het jaartal van het
oudste en jongste stuk tussen ( ) te plaatsen.
Het archief gevormd sedert 1981
Ad b Opschoning
De totale omvang van de archiefbescheiden gevormd in de periode 1880-1987 bedroeg
bij de aanvang van de inventarisatiewerkzaamheden ruim 240 strekkende meters. Het
in de periode 1961-1963 geïnventariseerde archief van de hoofdafdeling en de archieven
van de afdelingen nemen hiervan ca. 30 m voor hun rekening. Aan de hand van de lijst
van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van de organen
van waterschappen dagtekenende van na 1850, kon 130 m worden vernietigd (zie Bijlage
II). Op termijn komt bovendien nog eens 13 m voor vernietiging in aanmerking. Met
name dubbelen en kopieën, voor zover de originele stukken bewaard zijn, die zich bevonden
in de schaduwarchieven van de Technische Dienst, de bijlagen van de rekening (m.u.v.
de nummers van de kapitaaldienst), grote delen van de kadastrale boekhouding, waaronder
perceels- en artikelkaarten, en computeruitdraaien, en de vele routinematige stukken
werden vernietigd. Bij de opschoning zijn boeken, foto's, krantenknipsels, folders,
e.d., voor zover geen archiefstukken, uit de dossiers verwijderd. Uiteindelijk bedraagt
de omvang van het archiefblok 1958-1980 32 m.
Ad c Integratie schaduwarchieven Technische Dienst
In overleg met de Technische Dienst is besloten de schaduwarchieven op te schonen
en de voor bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden te voegen bij de archiefstukken
aanwezig op de administratie. Voor de toekomst is gekozen voor een centraal archief.
Ad d Beschrijven en ordenen van de archiefbestanddelen
Nadat cesuren waren aangebracht, de opschoning had plaatsgevonden en de integratie
van de archiefstukken afkomstig van de Technische Dienst was voltooid, is overgegaan
tot de feitelijke beschrijving en ordening van de bestanddelen. Daarbij is uitgegaan
van het basisschema Inventaris Waterschapsarchieven II, opgesteld door de Provinciale
Archiefinspectie van Zuid-Holland.
In een aantal gevallen is, tengevolge van inconsequent toepassen van de code, afgeweken
van de oude orde. Zo zijn de stukken afkomstig uit de objectdossiers van de keurwatergangen,
waarin zowel vergunningen als stukkenbetreffende aanleg, verbetering en onderhoud
door elkaar waren geborgen, geplaatst in de rubrieken waarop zij betrekking hebben.
De oorspronkelijke chronologisch geborgen en van een volgnummer voorziene akten van
koop, verkoop en ruiling, zijn bij de inventarisatie geplaatste in de rubrieken aankoop,
verkoop en ruiling.
Ten aanzien van de berging van de stukken betreffende beheer en onderhoud is onderscheid
gemaakt tussen aanleg, verbetering en instandhouding. In de oude ordening ontbrak
deze onderverdeling. Tevens is onderscheid gemaakt tussen de stukken betreffende de
verbetering en het onderhoud van de Oude IJssel voor zover het scheepvaartkanaal was
en voor zover het dat niet was. Kosten gemaakt voor het instandhouden van het scheepvaartkanaal
worden immers geboekt op de aparte rekening voor het scheepvaartkanaal, terwijl de
uitgaven gedaan voor de instandhouding van de Oude IJssel voor zover geen scheepvaartkanaal,
betrekking hadden op de waterhuishouding en als zodanig voortkwamen in de waterschapsrekening.
Voor zover mogelijk zijn financiële stukken m.b.t. de uitvoering van verbeteringswerken,
geplaatst bij de verbeteringswerken zelf.
De ordening van de vergunningen is gedeeltelijk gewijzigd. De vergunningen van de
keurwatergangen, geborgen in de objectdossiers, zijn per keurwatergang geordend, identiek
aan de wijze van berging gedaan door de administratie. De vergunningen uitgegeven
m.b.t. de Oude IJssel en Aastrang zijn onderverdeeld naar soort. Een nader onderscheid
is bovendien gemaakt voor vergunningen m.b.t. de Oude IJssel uitgegeven op grond van
het scheepvaartreglement, een onderverdeling die in de oorspronkelijke ordening ontbrak.
Het verband met de kaarten- en tekeningverzameling is bij de inventarisatie hersteld.
Hierbij is gebruik gemaakt van verwijzingen naar de door de Technische Dienst in 1985
samengestelde "Catalogus van calques" en naar de "Inventaris van kaarten en tekeningen",
opgesteld door het ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning. Met name de originele
calques van de onderhouds- en verbeteringswerken, uitgevoerd door deze bedrijven,
staan in deze nadere toegangen vermeld. De in de inventaris van een eigen nummer voorziene
kaarten en tekeningen zijn nader beschreven in Bijlage I. Op grond van praktische
argumenten is afgezien van het opnemen in deze bijlage van kaarten en tekeningen die
een onderdeel vormen van een verzamelbeschrijving.
Tenslotte zijn de archiefbescheiden verpakt in zuurvrij papier en voorzien van een
inventarisnummer, geplaatst in de archiefbewaarplaats.