Geschiedenis van de Afdelingen van het Waterschap van de Berkel
Oprichting en gebied
Met de oprichting van het Waterschap van de Berkel in 1882 leek een einde te zijn
gekomen aan de "heerloze" toestand waarin de rivier al sedert jaar en dag verkeerde.
De oprichting markeerde het einde van een tijdperk waarin de mogelijkheden tot scheepvaart
de verbeteringsplannen domineerden. De aanleg van rijkswegen en een spoorwegnet maakten
de Berkelscheepvaart spoedig tot een achterhaalde vorm van transport.
De verdeling, en de pas later daaropvolgende ontginning van de voormalige markengronden,
vanaf de jaren '40 van de 19e eeuw, maakten de waterafvoer tot een zeer ernstig probleem.
De belangen van de landbouw kregen daarom voorrang bij het opstellen van het reglement
voor het waterschap. De zorg voor de waterafvoer werd hoofdzaak, de scheepvaart werd
bijzaak.
Het stroomgebied van de Berkel beslaat zo'n 75.000 ha, waarvan ca. 35.000 ha in Nederland
liggen. De stad Zutphen bleef buiten het waterschap.
Omdat het gebied doorstrengeld werd door vele beken en waterleidingen, die slechts
de waterlozing op de Berkel met elkaar gemeen hadden, werd besloten het waterschap
in vijf afdelingen te delen. Iedere afdeling zou zorgen voor haar eigen waterschapsbelangen.
Bij de oprichting bestond het waterschap uit de volgende afdelingen:
Boven-Berkel gemeenten Eibergen, Neede en Borculo, oppervlakte 3.684 ha.
Boven-Slinge: gemeenten Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde en Winterswijk, oppervlakte
9.299 ha.
Beneden-Slinge: gemeenten Borculo, Eibergen, Groenlo, Laren, Lichtenvoorde, en Ruurlo,
oppervlakte11.837 ha.
Midden-Berkel: gemeenten Borculo, Laren, Lochem, Ruurlo en Vorden, oppervlakte 8.167
ha.
Beneden-Berkel: gemeenten Gorssel, Laren, Lochem, Vorden en Warnsveld, oppervlakte
2.650 ha.
Bij reglementswijziging in 1886 werd de Afdeling Beneden-Berkel opgeheven en gevoegd
bij de Afdeling Midden-Berkel. Om voor de hand liggende redenen kreeg de nieuwe afdeling
de naam Beneden-Berkel. Reden voor opheffing was het feit, dat de afdeling te klein
werd geacht om de aan haar toevertrouwde zorg naar behoren te kunnen uitvoeren gezien
de betrekkelijk geringe inkomsten van deze afdeling. Een in 1890 door Gedeputeerde
Staten voorgestelde samenvoeging van de afdelingen Boven-Berkel en Beneden-Slinge
vond geen doorgang vanwege tegengestelde belangen tussen beide afdelingen.
In een voorgestelde wijziging van het reglement in 1938 werd voor de eerste maal nadrukkelijk
gesproken over de opheffing van de vier afdelingen. Pas in 1942 werd besloten om de
afdelingen daadwerkelijk op te heffen en ze om te vormen tot administratieve afdelingen.
Maar door de oorlogsomstandigheden is dit reglement niet in werking getreden.
In 1950 werd het reglement herzien. Dit betekende het onherroepelijke einde van de
vier afdelingen per 1 januari 1951.
Bestuur en bestuursinrichting
Volgens artikel 85 van het reglement van 1882 wordt het bestuur van de afdeling gevormd
door drie poldermeesters, die belast zijn met het dagelijks bestuur, en de geërfden.
De vergadering van de poldermeesters en de geërfden wordt de Geërfdendag genoemd.
Iedere afdeling heeft drie poldermeesters, die door Gedeputeerde Staten benoemd worden
op voordracht van de Geërfdendag. Gedeputeerde Staten benoemen de voorzittend poldermeester,
na het Gecombineerd College gehoord te hebben. De poldermeesters staan onder het toezicht
van de watergraaf en gecommitteerde poldermeester en van het Gecombineerd College.
Om medewerking van de afdelingsbesturen in het waterschapsbestuur voldoende te verzekeren,
werd het nodig geacht dit samen te stellen uit gecommitteerden en hoofdgeërfden. De
voorzittend-poldermeesters hebben qualitate qua als gecommitteerden zitting in het
dagelijks bestuur van het waterschap. De afdeling Boven-Slinge was hierin tot 1924
niet vertegenwoordigd, als zijnde te ver verwijderd van de Berkel. Wel had iedere
afdeling twee hoofdgeërfden, die tezamen met watergraaf en gecommitteerden het Gecombineerd
College vormden. De hoofdgeërfden werden gekozen door de Geërfdendag.
Na de samenvoeging van de afdelingen Midden- en Beneden-Berkel werd de afdeling door
de voorzitter en een tweede poldermeester in het Dagelijks Bestuur van het waterschap
vertegenwoordigd.
Bij reglementswijziging in 1891 werden de Geërfdendagen opgeheven. De term (" gecommitteerde)
poldermeesters " verviel en maakte plaats voor het begrip " hoofdgeërfden ". Het afdelingsbestuur
bestond uit de hoofdgeërfden der afdeling, belast met het dagelijks bestuur. Zij werden
direct gekozen door de geërfden. De voorzitter van het bestuur werd, net als voorheen,
benoemd door Gedeputeerde Staten na het Gecombineerd College gehoord te hebben.
In 1924 kreeg de afdeling Boven-Slinge een plaats toegewezen in het dagelijks bestuur.
Dat bestond vanaf dat moment uit de watergraaf en vijf hoofdgeërfden (de Afdeling
Beneden-Berkel had twee vertegenwoordigers in het Dagelijks Bestuur). In de Memorie
van Toelichting werd erop gewezen dat de aandacht van het waterschapsbestuur nu "in
meerdere mate gevestigd is op de afwatering van de zijbeken". Maar vooral ook met
het oog op het feit dat deze afdeling geheel afwaterde op de Beneden-Slinge was nu
vertegenwoordiging van de Afdeling Boven-Slinge in het Dagelijks Bestuur gewenst.
De in 1929 gevolgde reglementswijziging betekende voor de Afdeling Beneden-Berkel
dat zij haar tweede vertegenwoordiger in het dagelijks bestuur kwijtraakte. Het bestuur
der afdeling Beneden-Slinge werd uitgebreid van drie naar vijf hoofdgeërfden.
De afdelingsbesturen werden bijgestaan door een secretaris-penningmeester, die op
een uit drie personen bestaande voordracht van het afdelingsbestuur werd benoemd door
Gedeputeerde Staten. De nieuwe Afdeling Beneden-Berkel had in de jaren 1886-1891 een
secretaris en een penningmeester. In de andere afdelingen waren deze functies vanaf
het begin in handen van één persoon. In de periode 1885-1891 werden zij gekozen door
de geërfdendagen en benoemd door Gedeputeerde Staten.
De secretaris-penningmeester was o.m. belast met de (financiële) administratie, de
zorg voor het archief, het notuleren van de bestuursvergaderingen en de inning van
de waterschaps- en afdelingslasten.
Bij de uitvoering van de taak lieten de afdelingen zich bijstaan door een technisch
ambtenaar of opzichter en één of meer boden. Pas in 1948 gingen de afdelingen ertoe
over om gebruik te maken van ambtenaren van de technische dienst van het waterschap.
Taken
De taak van de afdelingsbesturen bestond vanaf 1882 uit de zorg voor het beheer en
het onderhoud van alle (hoofd-) waterleidingen die voor de afwatering van hun gebied
van belang waren. Feitelijk beheerden de afdelingen alle watergangen, met uitzondering
echter van de rivier de Berkel en de Bolksbeek. De laatste rivier kwam in de keur
van 1938 niet meer voor op de lijst van door de Afdeling Boven-Berkel te schouwen
rivieren.
Tot de hoofdwaterleidingen behoorden:
Afdeling Boven-Berkel
Ramsbeek
Afdeling Beneden-Berkel
Velhorsterlaak
Barchemse Veengoot
Heksenlaak
Afdeling Boven-Slinge
Slinge
Afdeling Beneden-Slinge
Kattebeek
Lebbinkbeek
Leerinkbeek
Slinge
Grevengracht
Aantallen schouwbaarverklaarde (hoofd-) waterleidingen:
Jaar: 1882; Afdeling Ben. Berkel: 28; Afdeling Boven Berkel: 23; Afdeling Ben. Slinge:
47; Afdeling Boven Slinge: 19
Jaar: 1887; Afdeling Ben. Berkel: 28; Afdeling Boven Berkel: 25; Afdeling Ben. Slinge:
47; Afdeling Boven Slinge: 19
Jaar: 1898; Afdeling Ben. Berkel: 43; Afdeling Boven Berkel: 32; Afdeling Ben. Slinge:
47; Afdeling Boven Slinge: 25
Jaar: 1909; Afdeling Ben. Berkel: 43; Afdeling Boven Berkel: 32; Afdeling Ben. Slinge:
47; Afdeling Boven Slinge: 25
Jaar: 1919; Afdeling Ben. Berkel: 49; Afdeling Boven Berkel: 37; Afdeling Ben. Slinge:
57; Afdeling Boven Slinge: 36
Jaar: 1928; Afdeling Ben. Berkel: 52; Afdeling Boven Berkel: 44; Afdeling Ben. Slinge:
72; Afdeling Boven Slinge: 42
Jaar: 1939; Afdeling Ben. Berkel: 68; Afdeling Boven Berkel: 47; Afdeling Ben. Slinge:
87; Afdeling Boven Slinge: 84
Uitvoering
De oprichting van het Waterschap van de Berkel kwam tot stand in een periode die van
cruciaal belang was voor de geschiedenis van de streek.
Sedert de jaren '40 van de 19e eeuw waren geleidelijk aan praktisch alle markengronden
verdeeld. Ontginning op grote schaal volgde eerst veel later. Deze activiteiten hadden
tot gevolg dat de afwateringsproblematiek een knelpunt van de grootste orde ging vormen.
Op zijn beurt werd hierdoor de oprichting van het waterschap weliswaar bevorderd,
maar voorlopig gebeurde er nog weinig. Oorzaak hiervan was het Rijk, dat maar geen
subsidies beschikbaar wilde stellen voor de Berkelverbetering. Want het was duidelijk
dat deze rivier eerst verbeterd moest worden voordat de zijbeken aangepakt konden
worden.
Door een samenloop van omstandigheden kwam het waterschap in het midden van de jaren
'80 in ernstige moeilijkheden. Het niet doorgaan van de Rijkssubsidie en het toch
willen doorzetten van de verbeteringsplannen vormden aanleiding voor verzet vanuit
de afdelingen. Het verzet kwam in versnelling door het gereedkomen van de kohieren
van belastingschuldigen in 1884, die voorzagen in een veel grotere last dan bij de
oprichting was voorgespiegeld, de daadwerkelijke invoering van geërfdendagen en het
vrijwel gelijktijdig optreden van een ernstige crisis in de landbouw. Het pleidooi
voor lastenverlichting en vereenvoudiging van de administratie werd vanuit alle afdelingen
gehoord. De oppositie tegen de betaling van de nieuwe lasten was zo sterk, dat in
de Afdeling Beneden-Slinge de politie er aan te pas moest komen om de betaling af
te dwingen.
Tevens kwamen ernstige tegenstellingen aan het licht tussen de afdelingen onderling.
De Afdeling Boven-Berkel zag in de verbeteringsplannen het gevaar dat het vruchtbaarheidbrengend
Berkelwater de weidelanden niet meer kon bereiken. In de Afdeling Beneden-Berkel had
men er echter alleen maar last van. Daar lag het accent op de hoge kosten van de administratie.
In de Afdeling Boven-Slinge lag het accent echter op het "verwijderd belang" dat de
afdeling meende te hebben bij de Berkelverbetering. Men wilde er daarom niet aan meebetalen.
Het verzet tegen het waterschap bereikte in de jaren 1885-1892 een hoogtepunt. Talloze
rekesten werden verzonden aan Provinciale Staten om het reglement te herzien, of om
afsplitsing van de Afdeling Boven-Slinge van het waterschap. Ook de Tweede Kamer werd
bestookt met rekesten voor en tegen de Berkelsubsidie. Hoewel de Provincie aanvankelijk
wel voelde voor de afsplitsing van de Afdeling Beneden-Slinge bleek deze zaak uiteindelijk
niet haalbaar, omdat men het niet eens kon worden met het waterschapsbestuur over
de financiële vergoeding.
In 1892 volgde de eerste subsidietoezegging vanuit Den Haag. Toen kon begonnen worden
met de Berkelverbetering die duurde tot en met 1899. Pas daarna kon begonnen worden
met het maken van plannen tot verbetering van de (hoofd-) waterleidingen. De meeste
van deze plannen kwamen echter eerst in de loop van de jaren '20 en '30 tot uitvoering.
Want toen kwamen er subsidiemogelijkheden in het kader van de werkverschaffing.
Daarnaast nam met name in de jaren '30 het aantal onder de schouw gebrachte waterleidingen
fors toe. De afwateringsproblematiek bleek in de afdelingen de boventoon voeren, al
hoewel ook de eerste verdrogingsverschijnselen hun intrede deden. Dat laatste deed
zich met name gelden in de Armhoede (Nettelhorst).
De industrialisatie bracht voor de afdelingsbesturen een nieuw probleem met zich mee,
namelijk dat van de vervuiling. De textiel (Winterswijk, Eibergen), leerindustrie
(Eibergen, Borculo) en agrarische industrieën als de zuivel (Beltrum, Eibergen, Borculo)
en slachterijen (Borculo), droegen er mede toe bij dat de beken en watergangen tot
open riolen werden en daardoor o.a. een gevaar voor de volksgezondheid gingen vormen
(Wehmerbeek in Winterswijk). Eerst in de jaren '30 werd hiervoor een oplossing gevonden
door de aanleg van riolering en de bouw van waterzuiveringsinstallaties.
De archieven
De archieven van de afdelingen berustten, zoals in de reglementen bepaald was, bij
de afdelingssecretarissen. Ze zijn na de opheffing van de afdelingen overgebracht
naar het waterschapsgebouw in Lochem1.
In het algemeen geldt, dat de archieven goed gescheiden zijn bewaard. Slechts ten
tijde van secretaris-penningmeester (Beneden-Berkel) W.C.Th. van Nahuys, die van 1947
tot en met 1950 die functie ook uitoefende in de Afdeling Boven-Berkel kwam het voor
dat archiefbescheiden op de verkeerde plek zijn terechtgekomen.
De archieven van de in 1885 samengevoegde afdelingen Midden- en Beneden-Berkel zijn
vanaf het begin bij elkaar gehouden. Die lijn is vastgehouden bij de inventarisatie,
temeer daar de beide archieven niet of nauwelijks te scheiden waren.
De archieven bestrijken de periode 1882-1951. Binnen deze tijdgrens is slechts bij
de Afdeling Boven-Slinge een scheiding aan te brengen, doordat in deze afdeling vanaf
1 januari 1937 de op de Universele Decimale Classificatie (U.D.C.) gebaseerde archiefcode
van de Unie van Waterschappen gehanteerd werd. In de andere afdelingen werd deze code
niet (Beneden-Slinge) of slechts gedeeltelijk (Beneden-Berkel) ingevoerd.
Mede hierdoor maken de archieven onderling een sterk wisselende indruk wat de volledigheid
en toegankelijkheid betreft. Het beheer en de zorg voor de archieven was geheel afhankelijk
van de persoon van de secretaris-penningmeester. Soms was deze niet bij machte om
te voorkomen dat een voorzitter een eigen archief ging vormen (Boven-Berkel). Vooral
dit laatste archief maakte daardoor een zeer chaotische indruk. De volledigheid van
de archieven heeft ook te lijden gehad onder het oorlogsgeweld te Arnhem van september
1944, waardoor o.m. de rekeningen over het jaar 1943 niet meer aanwezig zijn.
Een complicerende factor in het geheel was dat na de afsluiting van de archieven een
gedeeltelijk (her-) ordening heeft plaatsgevonden van de archieven van de afdelingen
Boven-Berkel, Beneden-Berkel en Beneden-Slinge, waardoor o.m. de aanwezige ingangen
op de series ingekomen en uitgaande stukken nog maar nauwelijks bruikbaar zijn [NOTE
De archieven van de afdelingen berusten, na de waterschapsfusie in 1997, in de archiefbewaarplaats
van het Waterschap Rijn en IJssel in Terborg] .
Verantwoording van de inventarisatie
De indeling van de afdelingsinventarissen is afgeleid van de Inventaris van het archief
van het Waterschap van de Berkel 1882-1937 van H.A.C. Marsman-Slot.
Hiervan is afgeweken in de rubriek "ambtenaren", waar hier werd gekozen voor de titel
"(tijdelijk) personeel, om ook de archiefstukken te kunnen beschrijven die betrekking
hebben op het personeel dat in werkverschaffing werkzaam is geweest.
Voorts werd een afzonderlijke rubriek geschapen voor het onderwerp verkiezingen.
Uitgangspunt bij de selectie van voor vernietiging vatbare stukken waren respectievelijk
de Vernietigingslijst voor de waterschapsarchieven die gevormd zijn in de jaren 1850-1934
(beschikking Min. Van W.V.C. en Min. Van Verkeer en Waterstaat a.i. van 16 juli 1984
nr. Dir MMA/AR-12891 en AZK/A 27518 en de Lijst van voor vernietiging / bewaring in
aanmerking komende archiefbescheiden van waterschappen van na 1935 (beschikking Min
van W.V.C. en Min. Van Verkeer en Waterstaat van 18 januari 1993, Stc. nr. 69).
Dit had o.m. tot gevolg dat de bijlagen der rekening, de kasboeken, de journalen en
de kohieren der belastingschuldigen vernietigd werden, zulks in tegenstelling tot
die van het waterschapsarchief. De soms hierin voorkomende koopakten en andere bescheiden
die voor bewaring in aanmerking komen, zijn eruit gelicht en in de rubrieken " eigendommen
en rechten "of " financiën " ondergebracht.
Een tweede groep van bescheiden die vernietigd werden betreft die bescheiden waarvan
zeker is dat ze in originali in het waterschapsarchief bewaard worden. Dat betreft
o.m. dubbelen van begrotingen en rekeningen, maar ook (concept-) reglementen voor
zover niet van direct belang voor de betrokken afdeling.
Een en ander resulteerde erin dat van de oorspronkelijk aanwezige ca. 20 meter archief
ca. 7 meter bewaard bleef.
De in de archieven voorkomende kaarten en tekeningen zijn summier beschreven in bijlage
I.
In bijlage II zijn lijsten van afdelingsvoorzitters, secretaris-penningmeesters en
poldermeesters / hoofdgeërfden opgenomen.
Literatuurlijst
Dijkstra, Ger, e.a., Uit Berkelbronnen. Over varen, leven en werken op en langs de
Berkel. Borculo 1988
(Jong, P.J. de), De Berkel beschouwd. Zutphen 1982
Marsman-Slot, H.A.C., Inventaris van het archief van het Waterschap van de Berkel,
1882-1936. Lochem 1985
Marsman-Slot, H.A.C., Inventaris van het archief van de Commissie t.b.v. de kanalaisatie
van Berkel en Regge, 1861-1877. Lochem 1986
Lijst van bestuurders van de Afdeling Beneden-Berkel vóór 1886 (vorming nieuwe afdeling
door samenvoeging met de Afdeling Midden-Berkel)
H.G.J. Völcker van Soelen, voorzitter
Mr. M. Colthof, secretaris-penningmr
F.H. Umbgrove, poldermeester
T. Roeterdink, poldermeester
Lijst van bestuurders van de Afdeling Midden-Berkel vóór 1886 (vorming nieuwe afdeling
door samenvoeging met de Afdeling Beneden-Berkel)
Mr. A.J. baron van Nagell, voorzitter
J.H.J. Meijer Drees, secretaris
B. Arendsen Raedt, poldermeester
Mr. J.J. Brants, poldermeester
Lijst van voorzitters van de Afdeling Beneden-Berkel
A.J. baron van Nagell
A.G. Ridder van Rappard
F.H. Umbgrove
E.D. Cartier van Dissel
E. Franken
G.J. Kok
G.J. Esselink
H.J. Haijtink
Lijst van secretaris-penningmeesters van de Afdeling Beneden-Berkel
J.H.J. Meijer Drees
M. Colthoff
J.G. ten Zeldam
Jhr. W.C.Th. van Nahuys
Lijst van Hoofdgeërfden van de Afdeling Beneden-Berkel
L.A.J.H. baron van Nagell
H.G.J. Völcker van Soelen
J.J. Brants
B. Arendsen Raedt
F.H. Umbgrove
Abr. G. Ridder van Rappard
H. Postel
E.D. Cartier van Dissel
G.J. Kok
E. Franken
E.C.K. Völker
H. Scholten
G.J. Esselink
J.W. Tiessink
H.J. Haijtink
A. Staring
J. Esselink