De organisatie van het Waterschap
(Voor de inrichting van de organisatie van het waterschap kan men inv. nrs. 52 en
53 raadplegen)
Het Waterschap van de Oude IJssel bestaat sinds 25 juli 1882. Op die dag wordt het
besluit van Provinciale Staten van Gelderland van 15 juli 1880 tot de oprichting van
het waterschap goedgekeurd. Het waterschap wordt opgericht met het doel de rivier
de Oude IJssel met de zijtak de Aastrang als kanalen van uitwatering te verbeteren
en te onderhouden. Deze oogmerken gelden ook voor de Oude IJssel als scheepvaartkanaal.
Verder krijgt het waterschap als taak alle watergangen die op de Oude IJssel en de
Aastrang lozen in voldoende staat van afwatering te brengen en te onderhouden.
Het dan opgerichte waterschap omvat de gronden, die op de Oude IJssel en zijn vertakkingen
afwateren en deze liggen in de gemeenten Winterswijk, Lichtenvoorde, Aalten, Dinxperlo,
Gendringen, Wisch, Ambt-Doetinchem, Zelhem, Bergh, Stad-Doetinchem, Hummelo en Keppel,
Angerlo en Doesburg. Het Waterschap wordt verdeeld in vijf afdelingen. De Hoofdafdeling
met het gebied van de Oude IJssel en de Aastrang, en de afdelingen Aabeken, Linkeroeverbeken,
Slingebeken en Wischbeken.
Het Gecombineerd College-dat tevens het bestuur van de Hoofdafdeling is-oefent het
bestuur uit. Het wordt gevormd door watergraaf, heemraden en hoofdgeërfden. Dit college
heeft ook het toezicht op de afdelingsbesturen, die bestaan uit poldermeesters en
geërfden. Deze oefenen het bestuur uit in de hun aangewezen kring.
De taken van het waterschapsbestuur liggen verankerd in de doelstelling van het waterschap.
Als bestuur van de Hoofdafdeling heeft het de zorg de rivier de Oude IJssel met de
daartoe behorende werken te verbeteren en in goede staat te onderhouden. Deze zorg
strekt zich ook uit over de Oude IJssel als scheepvaartkanaal. Verder heeft het bestuur
van de Hoofdafdeling ook het beheer en het onderhoud over de Aastrang en de uitmondingen
van alle waterleidingen-voorzover die binnen de grenzen van de Hoofdafdeling lopen-als
afwateringskanalen. Tenslotte houdt het waterschapsbestuur toezicht op de watergangen
die op de Oude IJssel afwateren, maar waarvan het beheer en onderhoud aan de besturen
van de afdelingen is opgedragen.
Het waterschapsbestuur is samengesteld uit één watergraaf, twee heemraden en zes hoofdgeërfden.
De Hoofdafdeling verkiest twee hoofdgeërfden en iedere afdeling één van deze hoofdgeërfden.
Watergraaf en heemraden zijn belast met het Dagelijks Bestuur en in het algemeen met
de aangelegenheden, die niet uitdrukkelijk aan het Gecombineerd College zijn opgedragen.
De watergraaf en de heemraden worden voor een tijdvak van zes jaren bij Koninklijk
Besluit benoemd, op aanbeveling van drie personen, door het Gecombineerd College opgemaakt
en aan Gedeputeerde Staten van Gelderland voorgelegd.
De hoofdgeërfden worden voor een tijdvak van zes jaren gekozen. Zij worden gekozen
door kiezers die één of meer hectaren land in volle eigendom, erfpacht, vruchtgebruik
of opstal hebben. Zij betalen naar rato van hun rechten waterschapslasten.
Het bestuur van de afdelingen is samengesteld uit poldermeesters, belast met het Dagelijks
Bestuur en uit geërfden. De vergadering van poldermeesters en geërfden vormt de Geërfdendag.
In elke afdeling zijn drie poldermeesters, uitgezonderd in de afdeling Slingebeken,
waar er vijf zijn. Poldermeesters worden voor een tijdvak van zes jaar benoemd door
Gedeputeerde Staten uit een voordracht van drie personen opgemaakt door de Geërfdendag.
Geërfden zijn die personen, die land in volle eigendom, erfpacht, vruchtgebruik of
opstal bezitten en daarvoor afdelingslasten betalen naar gelang de omvang van hun
rechten. De geërfden worden gekozen op de Geërfdendagen.
De waterschapslasten worden onderscheiden in waterschapslasten voor de Hoofdafdeling
en in afdelingslasten. Voor belangrijke financiële besluiten van het Gecombineerd
College en van de Geërfdendagen is goedkeuring nodig van Gedeputeerde Staten. Het
financiële dienstjaar loopt van 1 januari tot 31 december.
Zowel de uitvoering van de verbeteringswerken aan de Oude IJssel, de Aastrang en de
waterleidingen van de Hoofdafdeling, alsook de zorg voor hun instandhouding, is opgedragen
aan watergraaf en heemraden, het Dagelijks Bestuur. Vergelijkenderwijs geldt dit ook
voor de afdelingen, want daar is ook de uitvoering aan de verbeteringswerken aan de
hoofdwaterleidingen en de zorg voor hun instandhouding opgedragen aan het Dagelijks
Bestuur, namelijk het College van Poldermeesters.
Elk college oefent die taken in zijn afdeling uit onder toezicht van watergraaf en
heemraden.
Wijzigingen in de organisatie
Het bestuur van de waterschappen wordt in de jaren vijftig daadkrachtiger gemaakt.
Enerzijds door samengevoegingen van waterschappen, anderzijds door in de organisaties
de besturen zo te constelleren, dat deze doeltreffender hun taken kunnen.uitoefenen.
De aanzetten hiertoe dateren al van vroeger, want de taakuitoefening door de besturen
werd belemmerd door kleinschaligheid, die haaks stond op de maatschappelijke veranderingen.
ook het bestuursmodel van het Waterschap van de Oude IJssel wordt dan effectiever
gemaakt.
Op 23 april 1954 besluiten Provinciale Staten tot opheffing van de Hoofdafdeling.
Dit besluit wordt goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 24 juni 1954 nr. 22.
Sedertdien is het waterschapsbestuur direkt belast met de zorg voor de Oude IJssel
en de Aastrang zonder die functie te vervullen als bestuur van de Hoofdafdeling.
De doelstelling van het waterschap verandert niet. Het blijft de taak hebben te zorgen
voor de waterbeheersing van de gronden die het bevat.
De bescherming van het water van de Oude IJssel, de Aastrang en de watergangen van
de afdelingen. En natuurlijk het onderhoud en de verbetering van de Oude IJssel als
kanaal van scheepvaart. Het Gecombineerd College wordt vanaf dan echter samengesteld
uit één watergraaf, vier heemraden en acht hoofdgeërfden. De watergraaf en de heemraden
vormen het Dagelijks Bestuur. Het Gecombineerd College blijft op financieel gebied
goedkeuring nodig hebben van Gedeputeerde Staten.
Ook in de besturen van de afdelingen vindt een verandering plaats. De besturen van
de afdelingen worden nu samengesteld uit poldermeesters en hoofdingelanden. In elke
afdeling zijn drïe poldermeesters, uitgezonderd in de afdeling Slingebeken waar hun
getal vijf bedraagt. Het getal van de hoofdingelanden bedraagt in elke afdeling zes,
behalve in de afdeling Slingebeken waar hun getal acht beloopt. De Colleges van Poldermeesters
vormen het Dagelijks Bestuur. De poldermeesters en de hoofdingelanden vormen de Afdelingsraad,
die de Geërfdendag vervangt. Vanaf 1 januari 1956, een jaar na de inwerkkingtreding
van het nieuwe reglement, wordt door het waterschap een aanslag geheven over de ongebouwde
en gebouwde eigendommen in het hele gebied. Verder wordt sindsdien door de afdelingen
het ongebouwd belast voor de detailontwatering.
Op 7 juli 1959 besluiten Provinciale Staten tot opheffing van de afdelingen. Dit besluit
wordt koninklijk goedgekeurd op 24 juni 1959, nr. 22. Het treedt op 1 januari 1960
in werking. Deze samenvoeging van de afdelingen tot één waterschap heeft ook als logisch
gevolg dat vanaf 1 januari 1960 geen afdelingsarchieven meer worden gevormd.
Geschiedenis van het archief
De archieven van de afdelingen werden in 1960 overgebracht naar Terborg en vervolgens
werd het gehele waterschapsarchief vanaf de oprichting van het waterschap tot het
moment van reorganisatie per 1 januari 1960 door D.W. Kobes gedurende de jaren 1961-1963
geïnventariseerd (D.W. Kobes, Inventaris van het archief van het Waterschap van de
Oude IJssel 1880-1959) [NOTE M.R. Hermans, Inventaris van het Waterschap van de Oude
IJssel (1925) 1958-1980 (1986), voortaan afgekort als BI, inv. nr. 103] .
Onlangs werd het archiefgedeelte 1958-1980 door M.R. Hermans geïnventariseerd (M.R.
Hermans, Inventaris van het archief van het Waterschap van de Oude IJssel (1925) 1958-1980
(1986), de zogenaamde Blauwe Inventaris, voortaan afgekort als BI).
Beiden vernietigden bescheiden die daarvoor in aanmerking kwamen. In de periode tussen
de inventarisaties door werden ook nog kohierboeken en kadastrale leggers door de
secretarie vernietigd [NOTE BI, inv. nr. 104] . Sinds de oprichting van het waterschap
zijn verscheidene archiefstukken verloren gegaan. Ondanks de bestaande lacunes geeft
het archief een vrijwel volledig beeld van de taakuitoefening door het waterschap.
Verantwoording van de inventarisatie
De ordening van de archieven kende hier en daar een aanzet tot het gebruik van de
Code voor de ordening van de archieven van de waterschappen, maar werd in geen enkele
afdeling consequent in- of uitgevoerd. De bestanden werden hoofdzakelijk onderwerpsgewijs
gevormd. Een enkel dossier werd doelbewust zaaksgewijs aangelegd. Strikte toepassing
van de Code zou pas veel later bij de administratie ingang vinden. Ook werd het archief
van het waterschapsbestuur bij de opheffing van de afdelingen in 1960 niet afgesloten.
Aldus lopen chronologisch rubrieksgewijs gevormde mappen van zaken, die rond 1960
aanhangig waren, gewoon door.
Ondanks het feit, dat het archief van de Hoofdafdeling door de administratie bij de
reorganisatie niet werd afgesloten, werden die van de afdelingen begrijpelijkerwijs
wel afgesloten, omdat ze ophielden te bestaan. Het lag dus voor de hand de archivistische
scheiding van het waterschapsarchief ultimo 1959 te leggen.
De wijziging van een organisatie heeft een veel dieper ingrijpende werking op de structuur
van een archief dan een administratieve wijziging. Daartoe werd onlangs toch besloten
bij de inventarisatie van het archiefgedeelte 1958-1980.
Hermans vermeldt in de inleiding van zijn inventaris, dat in 1958 geen administratieve
scheiding plaatsvond ("Doordat bovendien in 1958 geen caesuur was aangebracht") [NOTE
BI, p. VII] . Afgezien van het feit, dat toen door de administratie geen scheiding
werd aangebracht, kwam ook van de bedoeling [NOTE BI, p. VI] om vanaf dat jaar de
stukken zaaksgewijs te ordenen hoegenaamd niets terecht [NOTE BI, p. VII] . Aldus
was er geen enkele aanleiding achteraf in het jaar 1958 een administratieve scheiding
aan te brengen. In de Blauwe Inventaris ontbreken de afdelingsarchieven, die tot 1960
doorlopen en onderdeel uitmaken van het waterschapsarchief.
Door de archiefcaesuur in 1958 te leggen, hadden deze afdelingsarchieven over de periode
1958-1959 niet mogen ontbreken. De scheiding van de archiefblokken van Kobes was overeenkomstig
de geschiedenis van het waterschap. De recente oplevering van de inventaris van het
archief over de jaren 1958-1980 is de reden, dat is afgezien van materiële herplaatsing
van de stukken uit de Blauwe Inventaris, die daarvoor in aanmerking komen. Dit zou
door de de rubrieksmatige vorming van het archief hebben betekend, dat alle inventarisnummers
uit de inventaris van het archiefgedeelte 1958-1980, die het jaar 1960 overschrijden
en die geen zaken pur sang betreffen per ultimo 1959 opgesplitst hadden moeten worden.
Het schema van de inventaris is tot stand gekomen door gebruik te maken van het schema
voor waterschapsarchieven dat is vervaardigd door de Provinciale Inspectie van de
archieven in Zuid-Holland. De indeling hiervan stemt overeen met de taken die het
waterschap uitoefent.
Het kaartenbestand van het Waterschap, evenals de collectie "Van Hasselt en De Koning"
van het Ingenieursbureau van dezelfde naam, dat leiding gaf aan de verbeteringswerken
na de oprichting van het Waterschap, zijn als gewone archiefbestanddelen in de inventaris
opgenomen. Voor hun beschrijving in-en niet als bijlagen bij-de inventaris is gekozen,
omdat zij een integraal bestanddeel van het archief vormen.
In de inventaris van Kobes was niet al het bestaande archiefmateriaal uit de jaren
1880-1959 opgenomen. Dat kwam omdat de Technische Dienst van het Waterschap in de
loop der jaren ook een archief vormde en hij dit archiefgedeelte niet bij zijn inventarisatie
had betrokken. In dit archief bevonden zich behalve dubbelexemplaren ook originele
stukken. Na vernietiging van bescheiden die daarvoor in aanmerking kwamen, bleven
uit dit archief 7 m archiefstukken over, die in deze inventaris zijn opgenomen. Het
archief 1880-1959 beslaat 27 m en het bestand aan kaarten en tekeningen strekt zich
uit over 29 laden. In totaal is 14 m archiefmateriaal vernietigd, vooral bijlagen
van de rekeningen, geleidebrieven, dubbelexemplaren en vanzelfsprekend overige bescheiden
die daarvoor in aanmerking kwamen.
De vernietiging vond plaats overeenkomstig de Lijst van voor vernietiging in aanmerking
komende bescheiden uit de archieven van de organen van waterschappen dagtekenende
van na 1850 [NOTE Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit
de archieven van de organen van waterschappen dagtekenende van na 1850, (Bijlage,
behorende bij de beschikking van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
en de Minister van Verkeer en Waterstaat a.i. van 16 juli 1984, Dir. MMA/Ar-12891
en AZKA-27518] . Ook is er overleg geweest met de Provinciale Archiefinspectie [NOTE
Brief van de Provinciale Archiefinspectie aan het Dagelijks Bestuur van 14 mei 1990.
Voor de geschiedenis van het waterschap zie: Vos, J.G. en Stork, G.J.B., Het land
van de Oude IJssel en zijn Waterschap. Terborg, 1980 Ver Loren van Themaat, R., De
Oude IJssel. De veelzijdige rol van het water. Doetinchem, 1966] en is gebruik gemaakt
van het Ontwerp van de nieuwe vernietigingslijst voor waterschappen (1991), opgesteld
door de Werkgroep archiefzorg van de Unie van Waterschappen. Door het Dagelijks Bestuur
is een verklaring van vernietiging vastgesteld.
In 2016 zijn aan het archief tekeningen, kaarten, dossiers en stukken toegevoegd.
Het betreft de inventarisnummers 1348, 1369, 1374, 1583, 2352 en 2520 - 2596.