#guid
34F526698C1A46EBACBEBBC16B3D8CE2
Raadpleegbaarheid
Voor het inzien van stukken uit de archieven van het Waterschap Rijn en IJssel dient
u de stukken vooraf te reserveren. Dat doet u door een stuk aan te vragen via de 'reactie-knop'
bij de beschrijving. Binnen uiterlijk 2 werkdagen ontvangt u een reactie per mail
waarin wordt aangegeven wanneer het stuk is in te zien in de studiezaal. In de regel
zal dat ongeveer een week na de aanvraag zijn. Vragen? info@ecal.nu of tel. 0314 787078
Toegang
Inventaris
Ten geleide
Bij besluit van Provinciale Staten van Gelderland van 1 april 1957 (Provinciaal Blad
nr. 32 van 2 mei 1958) werd per 1 juli 1958 in het leven geroepen het Polderdistrict
Oude Rijn en werden tegelijkertijd opgeheven:
het polderdistrict Herwen, Aerdt en Pannerden
de Rosandsche polder
de buitenpolder de Pannerdensche Waard
de buitenpolder 's-Gravenweerd
de Eendenpoelsche buitenpolder,
wier archieven ingevolge artikel 20 van genoemd besluit aan het nieuwe polderdistrict
moesten worden overgedragen.
De beschrijving van deze " oude archieven ", met de eventuele gedeponeerde archieven,
alsmede van het archief van de in 1968 opgeheven en bij het gebied van het Polderdistrict
Oude Rijn gevoegde buitenpolder Netterden, vindt de gebruiker hierachter.
De ordening en inventarisatie van de archieven vond plaats in de jaren 1973-1975 waarbij
wegens het praktisch geheel ontbreken van enige oorspronkelijke ordening te werk is
gegaan naar analogie van andere, vergelijkbare polderarchieven.
De door de onderscheidene besturen ontvangen en hier en daar slechts fragmentarisch
bewaard gebleven series Provinciale Bladen en Provinciale Aanschrijvingen zijn zo
veel mogelijk verzameld tot min of meer complete series, en beschreven in het aanhangsel
tot deze inventaris. De dubbelen hiervan alsmede zeer grote hoeveelheden vernietigbare
stukken zijn verwijderd.
Huis Aerdt, december 1975
J.W. van Petersen
Algemene inleiding
Het Polderdistrict Herwen, Aerdt en Pannerden dateert van 1838, in welk jaar het reeds
in 1831 vastgestelde en bij K.B. van 23 september 1837 nr. 57 bekrachtigde Reglement
op het beheer der rivier-polders in de Provincie Gelderland in werking trad.
In dit reglement stond het polderdistrict vermeld onder de polders der tweede klasse,
hetgeen ondermeer inhield dat het bestuur behalve uit een dijkgraaf uit twee heemraden
en vier hoofdgeërfden bestond.
Het district werd omschreven als bevattende " de landen, gelegen onder de dorpen Herwen,
Aerdt en Pannerden, binnendijks aan de oostzijde van het kanaal gelegen, welke elk
een afzonderlijk bestuur der 3e klasse hebben, bestaande uit 2 leden, hebbende eene
gegoedheid van ten minste 3 bunders ". Een en ander slaat op de dorpspolders, die
eveneens in 1838, in de voetsporen van de tot dan toe bestaan hebbende dijkbesturen
waren getreden, en wier archieven tezamen met die der hiermede verweven geërfdenorganisaties
ingevolge artikel 7 van Provinciaal Blad nr. 90 van 15 december 1837 naar het nieuw
gevormde polderdistrict werden overgebracht.
Van oudsher stonden de genoemde geërfdenorganisaties en dijkbesturen onder het gezag
van het Ambt Overbetuwe. Sinds de totstandkoming van het Pannerdens Kanaal in 1707,
waardoor het onderhavige gebied in feite geheel van de Betuwe werd afgescheiden, werd
de band daarmede steeds losser, om ten slotte omstreeks het midden van de vorige eeuw
geheel te verdwijnen.
De drie zogenaamde binnenpolders, namelijk die in de kerspelen Herwen en Aerdt en
de Heerlijkheid Pannerden stonden voor 1838 ieder onder het bestuur van een afzonderlijke
dijkstoel, bestaande uit een dijkgraaf met enige heemraden.
In het kerspel Herwen bestond in de tweede helft van de 18e eeuw geen meer en werden
de dijkzaken en weteringzaken behartigd door de richter van Herwen en Aerdt met de
buurmeesters van Herwen, en later door de schout van Herwen, Aerdt en Pannerden met
buurmeesters. Op de Herwense geërfdendag van 29 april 1811 werd geconstateerd " dat
de post van schout van Herwen, Aerdt en Pannerden met de invoering van de Franse regterlijke
magt zijnde komen te vervallen, het collegie van Schout en buurmeesteren hetwelk totdusverre
met de werkzaamheden van den Dijkstoel van Herwen is belast geweest, niet meer bestaat
". Men besloot toen de buurmeesteren van de zorg voor dijken en weteringen te ontslaan
en een dijkstoel, bestaande uit een dijkschrijver, tevens eerste heemraad, en een
aantal heemraden en noodheemraden te benoemen. Bij geërfdenbesluit van 28 april 1819
werd de titel van 1e heemraad vervangen door die van dijkgraaf.
In Aerdt was reeds omstreeks het midden van de 14e eeuw de " dijkscouwe " een van
de rechten, die door de Heer van Aerdt als erfdijkgraaf werd uitgeoefend, terwijl
in de Heerlijkheid Pannerden zowel dijkgraaf als heemraden door de Heer werd(en) benoemd.
De omvang van de polders waarin de bovengenoemde dijkbesturen actief waren komt min
of meer overeen met die der latere dorpspolders. Het territoir der geërfdenorganisaties
was over het algemeen ruimer. Zo omvatte het gebied der gezamenlijke geërfden van
Pannerden ondermeer: de latere dorpspolder Pannerden, de Pannerdensche Waard, de Honderd
Morgen, benevens de buitenlanden Lobberden, Pannerdensche Buitenwaard, Klompenwaard
etc. De bemoeiingen der geërfden strekten zich ook verder uit dan die der polderbesturen,
die zich slechts met waterstaataangelegenheden bezig hielden, en die, vanwege het
feit dat de drie polders waterstaatkundig gezien eigenlijk één geheel vormden, min
of meer hecht met elkander samenwerkten.
De dorpspolders Herwen, Aerdt en Pannerden werden bij besluit van Provinciale Staten
van 26 juli 1920 (Provinciaal Blad nr. 133 van 1920) opgeheven (per 1 juli 1921).
Het polderdistrict werd bij die gelegenheid verdeeld in drie afdelingen waarvan de
grenzen overeenkwamen met die van de opgeheven dorpspolders, ieder met een eigen comptabiliteit.
De archieven van de opgeheven dorpspolders werden ingevolge artikel 7 van bovengenoemd
besluit bij het archief van het Polderdistrict geplaatst.
Het feit dat de dorpspolders ingevolge het rivierpolderreglement onder een verregaand
toezicht stonden van het polderdistrict heeft ten gevolge gehad dat bijvoorbeeld zowel
in het archief van het district als in dat der onderscheidene dorpspolders min of
meer volledige series begrotingen en rekeningen voorhanden waren. Om praktische redenen
is in dergelijke gevallen steeds een zo volledig mogelijke serie gemaakt en beschreven
onder de desbetreffende dorpspolder, waarna het restant werd vernietigd.
Omstreeks 1891 is door G.L. van den Helm, burgemeester van Batenburg, in opdracht
van het Provinciaal Bestuur een alfabetische inventaris gemaakt van de archieven van
het polderdistrict en de voormalige dijkbesturen. De nummers 78 en 79 van bedoelde
inventaris, twee verpondingskohieren betreffende, werden niet aangetroffen, en bleken
in 1917 aan het Rijksarchief in Gelderland te zijn afgestaan.
In 1936 werd het archiefbestand, dat tot dan toe bij de secretaris had berust, geplaatst
in een daarvoor ingerichte ruimte in het gebouw van het pompgemaal aan de Deukerdijk,
vanwaar het enige jaren geleden naar Huis Aerdt werd overgebracht.
Inleiding
De Pannerdensche Waard behoorde oorspronkelijk tot de goederen van de Heerlijkheid
Pannerden, en de bedijking rond de waard werd dan ook vanwege de Heer onderhouden.
In het begin van de vorige eeuw (19e eeuw, red.) werd de Pannerdensche Waard in percelen
verkocht. Sindsdien onderhielden de desbetreffende geërfden de dijk voor gemeenschappelijke
rekening.
De administratie van de omslag berustte bij twee of drie gecommitteerden die verantwoording
verschuldigd waren aan de geërfdenvergadering.
Van een officieel, van overheidswege erkend polderbestuur was echter geen sprake.
Wel schijnt het polderbestuur van Pannerden een zekere invloed te hebben gehad op
de gang van zaken in de Pannerdensche Waard. De reden daarvan moeten we zoeken in
het grote belang dat de Pannerdensche Waard had bij een goed beheer over de dijken
van de Pannerdensche Waard. In geval van doorbraak of overloop van laatstgenoemde
dijken had de binnenpolder namelijk zeer ernstig te lijden van kwelwater. Daarom voerde
de Pannerdensche polder ook de schouw over de dijk die liep vanaf de Deukerdijk tot
aan het Berghsche Hoofd. Ook schijnt de dijkgraaf van Pannerden, als vertegenwoordiger
van de Heer, het recht gehad te hebben om in bepaalde gevallen de geërfden van de
Waard bijeen te roepen.
Het spreekt vanzelf dat het soort polderorganisatie zoals dat in de Pannerdensche
Waard bestond, uitsluitend en alleen kon bestaan door de stilzwijgende medewerking
van de geërfden. Tot 1827 schijnt er inderdaad een dergelijke eensgezindheid onder
de geërfden bestaan te hebben. In genoemd jaar echter ontstond een ernstige situatie,
wijl de geërfden " zich in twee gedeelten verdeeld hebben en elk op hunne wijze vergaderingen
hebben belegd en besluiten genomen die wederkerig voor de andere partij niet verbindend
waren ...". Het gezag werd nu tijdelijk uitgeoefend door de Dijkstoel van Pannerden.
Bij besluit van 24 oktober 1827 nr. 18 en uit kracht van artikel 222 der Grondwet
bepaalden Gedeputeerde Staten van Gelderland, dat er een behoorlijk reglement voor
deze polder zou worden opgemaakt.
Op13 november van datzelfde jaar werd onder voorzitterschap van het Statenlid De Salve
de Bruneton een vergadering van geërfden gehouden, waarin een commissie werd benoemd
tot het ontwerpen van bedoeld reglement. Een verschil van mening over het prerogatief
van de Heer van de Heerlijkheid om het Dijksbestuur te mogen benoemen, en de voorbereidingen
van de totstandkoming van het Rivierpolderreglement,, zijn er de oorzaak van geweest
dat het bij concepten gebleven is, en er nooit een definitief reglement is vastgesteld.
In het Gelders Rivierpolderreglement komt de Pannerdense Waard voor als polder der
3e klasse.
In 1932 ( Provinciaal Blad nr.20 ) vond, wegens de verlegging van de Rijnbandijk,
een grenswijziging plaats met het Polderdistrict Herwen, Aerdt en Pannerden.
Een belangrijk gedeelte van het archief is gedurende de laatste wereldoorlog verloren
gegaan.
NB Zie ook inv. nr. 405