De Heerlijkheid Lichtenvoorde
Oorspronkelijk vormde het grondgebied van de heerlijkheid Lichtenvoorde één der voogdijen
van de heerlijkheid Borculo. De heerlijkheid was van 1385 af in bezit van de heren
van Bronckhorst.
Na de dood van de gravin-weduwe van Bronckhorst, die in 1579 zonder nazaten stierf,
werd de heerlijkheid door de bisschop van Munster wegens versterving van het leen
in bezit gehouden.
Door een vonnis van het Hof van Gelre, waarbij de aanspraken van de bisschop werden
afgewezen, kwam de heerlijkheid Borculo aan Joost graaf van Limburg Stirum.
Deze liet zich in 1616 te Borculo huldigen. Hij heeft bij deze inhuldiging Lichtenvoorde
als een afzonderlijke heerlijkheid beschouwd, in verband met zijn voornemen deze na
zijn dood aan een van zijn jongere zonen te doen vererven. [NOTE Martens van Sevenhoven,
A.H., Lichtenvoorde in: Bijdragen en mededelingen van Gelre, deel XXXVIIHet gerichtsprotocol
van Lichtenvoorde<VNOOT>Oude Rechterlijk Archief Lichtenvoorde, inv. nr. 14.
Gelders Archief] bevat de aantekening dat in 1616 te Lichtenvoorde een richter en
ambtman werd aangesteld.
Bij akte van 27 december 1776 werd Lichtenvoorde tegelijk met Borculo en de havezate
Marhulzen door Adam vorst Czartoryski en Isabella vorstin Czartoryska geboren rijksgravin
van Fleming, verkocht aan de prins van Oranje Nassau, stadhouder Willem V. [NOTE Driessen,
A.L., Bijdrage tot de geschiedenis van Lichtenvoorde in: Bijdragen en mededelingen
van Gelre, deel LIII, 1953, bl. 289]
De belening door de landschap, aan welke de heerlijkheid in 1693 was opgedragen, geschiedde
op 14 januari 1777. [NOTE Register op de leenaktenboeken, Kwartier van Zutphen, Uitgave
Gelre, 1917, bl. 444, 448]
Tot de Franse inval in 1795 was de heerlijkheid Lichtenvoorde een persoonlijk bezit
van het huis van Oranje Nassau. [NOTE In 1992 werden in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
wapenschilden van de bezittingen van het huis van Oranje, waaronder Lichtenvoorde,
geplaatst.]
Bij de boedelscheiding tussen zijn kinderen in 1626 viel het gebied van Lichtenvoorde
toe aan zijn derde zoon Willem Frederik, van wie het na diens kinderloos overlijden
vererfde op de twee zoon Georg Ernst, die tevens heer van Wisch was.
Diens dochter, sinds 1652 weduwe van Hendrik graaf van Nassau Siegen, verkocht Lichtenvoorde
in 1701 aan Frederik baron van Heyden, heer van Bruch. In 1763 werd Lichtenvoorde
door koop eigendom van de toenmalige heer van Borculo, Georg Dettlof graaf van Fleming.
[NOTE Zondervan, W. Inleiding op de inventaris van het Oud Archief Lichtenvoorde,
Arnhem, 1959]
Bij akte van 27 december 1776 werd Lichtenvoorde tegelijk met Borculo en de havezate
Marhulzen door Adam vorst Czartoryski en Isabella vorstin Czartoryska geboren rijksgravin
van Fleming, verkocht aan de prins van Oranje Nassau, stadhouder Willem V. [NOTE Driessen,
A.L., Bijdrage tot de geschiedenis van Lichtenvoorde in: Bijdragen en mededelingen
van Gelre, deel LIII, 1953, bl. 289]
De belening door de landschap, aan welke de heerlijkheid in 1693 was opgedragen, geschiedde
op 14 januari 1777. [NOTE Register op de leenaktenboeken, Kwartier van Zutphen, Uitgave
Gelre, 1917, bl. 444, 448]
Tot de Franse inval in 1795 was de heerlijkheid Lichtenvoorde een persoonlijk bezit
van het huis van Oranje Nassau. [NOTE In 1992 werden in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
wapenschilden van de bezittingen van het huis van Oranje, waaronder Lichtenvoorde,
geplaatst.]
Het bestuur van de heerlijkheid
(Gegevens ontleend aan het 'Rapport van de raaden Van der Borch en Ardesch wegens
derselver commissie in de nieuw aangekochte domeinen van Borculo en Lichtenvoorde.'
Transcriptie B. te Vaarwerk. Uitgave door Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo in
voorbereiding (1993).)
De heerlijkheid bestaat uit de stad en de kring, ook wel genoemd het schependom en
de drie buurtschappen Zieuwent, Lievelde en Vragender.
De stad is verdeeld in zes rotten met aan het hoofd een rotmeester. Bij een vacature
van rotmeester worden door de richter, keurnoten en de overige rotmeesters een 'bekwaam
persoon uit de burgerij' gekozen tot rotmeester.
De rotmeesters zijn verantwoordelijk voor de brandblusmiddelen, het onderhoud van
de bruggen en het school- en poorthuis. Tevens moeten zij om de drie jaar de rekening
van de stadsrentmeester afhoren.
In opdracht van de richter moeten de rotmeesters toezien op het onderhoud van de wegen.
de begeving van de ambten in de heerlijkheid geschiedt door de heer van de heerlijkheid.
Over de stad en heerlijkheid is een voogd aangesteld. Zijn inkomsten bestaan uit o.a.
vrije bewoning van een huis in de stad en het genot van enkele percelen grond.
Deze voogd laat zich bijstaan door een ondervoogd, tevens nachtwaker en schutter.
Ook is er een armenjager of bedelvoogd actief.
Wegens de geringe omvang van deze ambten zijn die van richter en landschrijver gecombineerd.
De inkomsten van deze ambten bestaan uit het vrije gebruik van enkele percelen op
de Hofesch en de Groote Hof aan de Dijk, alsmede 12 vimmen rogge- en 12 vimmen havergarven.
Ook komt het derde deel van alle civiele breuken aan de richter toe.
De twee keurnoten oefenen samen met de richter het bestuur van de heerlijkheid en
het gericht uit.
Ook is er over de heerlijkheid een ontvanger van de verponding aangesteld. De ontvanger
is verplicht om jaarlijks aan de richter de verantwoording van zijn ontvangsten af
te leggen.
De inkomsten van de ontvanger bestaan uit een 'maanpenninck' van 5 procent. Tevens
ontvangt hij een bedrag voor schrijfgereedschap én een tegemoetkoming van 4 procent
van de goederen van de heer.
De financiën van de stad worden bijgehouden door een stadsrentmeester, die daarvoor
2 zilveren ducaton
De Marken
Van de drie marken -Zieuwent, Lievelde en Vragender- is de heer van de heerlijkheid
erfmarkenrichter. Hij wordt meestal vertegenwoordigd door de richter.
De ingezetenen van de marken hebben hun rechten in de marken als: heiden en weiden,
turf, plaggen en schadden steken. De burgers van de stad en de kring van Lichtenvoorde
genieten deze rechten in alle drie marken, dus door de gehele heerlijkheid.
Over deze drie marken worden door richter en keurnoten zogenaamde gildemannen aangesteld.
Vier voor de buurtschap Zieuwent/Harreveld, vier voor Lievelde en twee voor Vragender.
Hun taak bestaat o.a. uit het toezicht houden op het onderhoud van de wegen en het
overbrengen van boodschappen, met name dagvaardingen.
Bestuur tussen 1795 en 1811
(Ontleend aan: Schets van de geschiedenis der burgerlijke gemeenten in Gelderland
voor de invoering der gemeentewet van 1851, A.H. Martens van Sevenhoven, Bijdragen
en mededelingen van Gelre, XXIV, 1921)
Dit tijdvak wordt gekenmerkt door een stroom van zich snel opvolgende grondwetten
en staatsregelingen.
Daar de wijzigingen vaak geen gevolg hadden voor de archieven, beperk ik mij tot de
belangrijkste.
De omwenteling van 1795 had geen gevolgen voor de indeling van het gewest. Ook bleven
de heerlijkheden, althans geografisch, in de bestaande vorm gehandhaafd.
Op grond van het beginsel van scheiding van rechterlijke en uitvoerende macht, werden
in naam de rechtbanken en de gemeentebesturen gescheiden. In de praktijk werden de
ingestelde gemeentebesturen tevens belast met de rechtspraak.
De staatsregeling van 1799 voegde de heerlijkheid Lichtenvoorde samen met Bredevoort.
Aan de rechterlijke organisatie werd echter niets veranderd, zodat de toestand verward
genoemd kan worden. Het is dan ook verklaarbaar dar bij de staatsregeling van 1801
snel werd teruggegrepen naar oude instellingen.
De staatsregeling van 1801 en de daarop volgende hebben gemeen dat ze de invloed van
de bevolking op de samenstelling van het bestuur verminderden. Uiteindelijk bestonden
er in het gehele kwartier van Zutphen officieel geen vertegenwoordigers van het volk
meer.
De invoering van de Franse bestuursorganisatie heeft tot gevolg gehad, dat de scheiding
tussen de rechterlijke macht en administratief bestuur, die men sinds 1795 had willen
bewerkstelligen, metterdaad in werking is getreden.
Bij keizerlijk decreet werd de provincie ingedeeld in arrondissementen, cantons en
mairieën.
Aan het hoofd van een mairie stond een maire, bijgestaan door een klein aantal municipaalraden.
Terwijl de arrondissementen en cantons hoofdzakelijk voor de uitvoering van wetten
en besluiten van het centraal gezag van betekenis waren, behoorde de plaatselijke
huishouding tot de taak van de maire en de municipalen.
Met het verdwijnen van de Fransen verdween niet hun inrichting van het overheidsapparaat.
De Franse bestuursorganisatie werd geheel overgenomen. Het is om die reden dat de
grens van het zogenaamde 'oud archief' bij het jaar 1811 is gelegd.
De archieven
(Daar de archivalia van de marke van Lichtenvoorde ook door Zondervan in dezelfde
inventaris werden beschreven, delen deze de lotgevallen van de stukken van het oud
archief)
De in deze inventaris beschreven stukken werden in 1959 door W. Zondervan reeds in
een inventaris beschreven.
Toen het beheer van de Lichtenvoordse archieven in 1980 werd overgedragen aan het
Streekarchivariaat Oost Gelderland (later: Regio Achterhoek), werden door de toenmalige
archivaris, de heer Wartena, aanvullingen bijgeschreven in de inventaris.
Dit én het feit dat in de inventaris stukken daterend van ná 1811 waren opgenomen,
waren redenen om een aangepaste inventaris te maken.
De stukken verkeren in een goede materiële staat. Dit mede dankzij restauraties die
werden uitgevoerd.
Digitalisering van de archiefstukken geschiedde in 2009 en 2010 door de heer Hanselman
te Lichtenvoorde.