INLEIDING
Geschiedenis van de stichting
Een advertentie, waarin gevraagd werd naar een medeschipster om een schip te kopen,
in de zomer van 1981 was het begin van het schipsterskollektief. Op deze advertentie
kwamen tien reacties. In oktober 1981 kwamen de vrouwen die geïnteresseerd waren voor
het eerst bijeen. Ze spraken af om één keer per twee maanden bijeen te komen om de
mogelijkheden te onderzoeken hoe ze in de binnenvaart zelfstandig konden gaan werken.
Van de tien vrouwen bleven er zes over. Deze groep noemde zichzelf het Schipsterskollektief.
Een periode van twee jaar heeft het kollektief nodig gehad om alle mogelijkheden voor
het opzetten van een eigen bedrijf en het aanschaffen van een schip te onderzoeken.
Een manier om subsidie te krijgen bleek te zijn het opzetten van een project waarmee
mogelijkheden voor vrouwen werden geboden om te gaan werken in een traditioneel mannenberoep.
Toen de plannen en de subsidieaanvraag vaste vorm hadden gekregen, werd gezocht naar
een rechtsvorm. Het kollektief koos voor een stichtingsvorm op ideële en financiële
gronden: men wilde roldoorberekend werken en men wilde geen individuele financiële
winstbelangen en aansprakelijkheden; winst die gemaakt zou worden door het bedrijf
zou ten goede komen aan de stichting.
Op 2 september 1983 werd de stichting opgericht door de vier overgebleven leden van
het kollektief. De statutaire naam luidde: Stichting Schipsterskollektief Vrouwen
Leren Vrouwen Werken in de Binnenvaart. In de praktijk werd de naam Stichting vrouwen
leren werken in de binnenvaart (VLWB) gehanteerd, of het Schipsterskollektief. De
doelstellingen, zoals in de statuten omschreven, waren: - bevorderen van mogelijkheden
voor vrouwen en meiden om zelfstandig in de binnenvaart werkzaam te kunnen zijn; -
het aantonen van het feit dat vrouwen in staat zijn zelfstandig een traditioneel voornamelijk
door mannen uitgeoefend beroep uit te oefenen; - het ondersteunen van andere instellingen
en activiteiten die zijn gericht op de emancipatie van de vrouw in het algemeen en
op het verzelfstandigen van vrouwen in hun beroepsuitoefening in het bijzonder. De
voornaamste middelen waarmee deze doelstellingen verwezenlijkt moesten worden waren
het exploiteren van een binnenvaartschip dat dienst deed als opleidingsschip en dat
door het varen van vracht voor een deel voor de inkomsten moest zorgen, en het verzorgen
van een oriënterende opleiding voor vrouwen die in de binnenvaart wilden gaan werken.
De stichting kreeg een subsidie voor twee jaar toegekend van het Europees Sociaal
Fonds (ESF) in september 1983 voor hun "modelproject" om vooral de loonkosten te financieren.
De provincie Noord Holland kende een aanvullende subsidie toe als tegemoetkoming in
de kosten voor de aanschaf van een schip. Het resterende bedrag voor de aankoop kon
het kollektief lenen bij de stichting Mama Cash. Na twee jaar zou het project zo goed
moeten lopen dat de stichting zich met de inkomsten uit het bedrijf draaiende kon
houden. In oktober 1983 kocht het kollektief een spits. Een spits is een bepaald type
binnenschip met standaardafmetingen: lengte 38,5 m en breedte 5,05 m, die "Mooie Trui"
gedoopt werd. Het schip werd verbouwd om slaapplaatsen voor de cursisten te maken.
De eerste reis werd in november aangenomen op de beurs in Amsterdam: 250 ton veevoer
naar Hoogkerk (Groningen). De bemanning bestond uit twee vrouwen in dienst van de
stichting (tevens kollektiefleden), de schipster en een matroos, en kollektiefleden
in opleiding. Bij terugkomst in Amsterdam kregen de schipsters veel tegenwerking.
In de schipperswereld was het doorgedrongen dat zij met subsidie een schip hadden
gekocht. Men sprak van valse concurrentie. Op de beurs werden zij bedreigd en werd
het hen onmogelijk gemaakt een nieuwe reis aan te nemen. Daarop riepen de schipsters
de hulp van de Rijksverkeersinspectie in. Felle akties werden ondernomen om toewijzing
van een definitieve vervoersvergunning tegen te houden en om de subsidies ongedaan
te maken. Ook de schippersbonden keerden zich tegen het kollektief. De Onafhankelijke
Nederlandse Schippersbond (ONS) heeft de stichting in eerste instantie geaccepteerd
als lid, maar uiteindelijk na diverse gesprekken geweigerd. Maar uiteindelijk zijn
alle schippersprotesten op niets uitgelopen. Mooie Trui kreeg de vervoersvergunning
en het kollektief moest toegelaten worden op de beurs. Door al deze protestacties,
maar ook door ziekte en motorpech kon het kollektief pas in februari 1984 zijn tweede
reis aannemen. Van toen af hebben ze op een normale manier werk aan kunnen nemen.
Intussen had het project door alle protesten in de pers veel aandacht gekregen.
In december, na de eerste reis, organiseerde de Mooie Trui een open dag. Er was belangstelling
van familie, vrienden en kennissen, maar ook van de pers, officiële instanties en
schippers. In de periode februari tot augustus 1984 begon het project redelijk te
lopen. Gemiddeld werd er één reis per maand gemaakt. Er ontstonden echter verschuivingen
en verschillen in de opvattingen over de prioriteiten van het project. Omdat de kollektiefleden
op één na zelf niet konden varen, ontstond discussie met het bestuur wat de meeste
aandacht moest krijgen: de opleiding (of eerst de kollektiefleden leren varen en pas
later ook anderen opleiden of direct al cursisten aannemen) of het bedrijf leren voeren.
Er werd toen een scheiding gemaakt tussen de opleiding en het bedrijf: de kollektiefschipster
hield zich nog uitsluitend bezig met theorielessen aan de wal. Een tweede schipster
werd van buiten aangetrokken om te varen en de cursisten tijdens hun praktijkuren
aan boord te begeleiden. In augustus 1984 ontstonden er problemen: de samenwerking
met de schipster aan boord verliep niet naar wens en zij ging weg. Ze vonden niet
makkelijk een nieuwe schipster. Uiteindelijk werd een mannelijke schipper gevonden;
toen was het inmiddels februari 1985. In deze periode (augustus 1984 tot februari
1985) kregen ze grote reparaties aan het schip en viel een strenge winter, waardoor
er geen reizen meer gemaakt werden. Bovendien kwamen er problemen in de samenwerking.
In januari 1985 stapte de kollektiefschipster, die de opleiding verzorgde, op.
Er ontstonden ernstige financiële problemen toen het ESF de tweede termijn van de
susidie niet wilde uitbetalen. Toen bij het ESF bleek dat zijn uitgaven aan subsidies
voor projecten boven de begroting van het Fonds dreigden te komen en er dus een tekort
dreigde, ging het ESF alle lopende projecten bezoeken en bekijken of ze nog in aanmerking
kwamen voor de resterende subsidie. Ook dit binnenvaartproject werd bezocht en het
contract opnieuw bekeken. Het ESF ontdekte een fout in het contract van de VLWB en
besloot op grond daarvan dat de stichting genoeg subsidie had ontvangen. De stichting
kon niet meer aan zijn financiële verplichtingen voldoen (belastingen, lonen). Het
schip voer bijna niet meer omdat ook met de derde schipper moeilijkheden omtrent verantwoordelijkheid
over bedrijf en schip ontstonden: hij was in dienst bij het kollektief, maar moest
tegelijk gezag voeren over de kollektiefleden die het vak wilden leren. Na twee reizen
ging de schipper weg. Een nieuwe schipper werd niet binnen redelijke tijd gevonden.
Tenslotte werd het project door nog maar een paar mensen gedragen en was de financiële
druk zo groot geworden dat werd besloten het schip te verkopen en de stichting op
te heffen. In november 1985 werd het schip verkocht, in december werd de stichting
uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel en in 1986 werden alle resterende zaken
afgehandeld.
Organisatie en taakverdeling
Zie inv.nrs.17, 28. Ook gebaseerd op mondelinge mededelingen van Greet Rouw en Marianne
Huttinga.
Kollektief en bestuur
Het kollektief dat de stichting in het leven riep bestond uit vier vrouwen. Zij vormden
het bestuur en waren tevens werknemer in het bedrijf. De functies en bijbehorende
taken van de kollektiefleden waren:
- één schipster/ instructrice: varen, bevrachten, opleiding geven
- één coördinatrice: in- en externe contacten
- twee leden: voorkomende werkzaamheden op het schip, bij de opleiding en de stichting.
Al heel snel ontstond de behoefte aan een groter bestuur waarin de kollektiefleden
geen zitting wilden nemen, omdat zij wilden varen en de opleiding verzorgen (dus werknemers
in dienst van de stichting). Het te vormen bestuur moest voor het kollektief als raad
van advies dienen en kreeg aanvankelijk geen beslissingsbevoegdheid; in een later
stadium nam het bestuur deze wel. In januari 1984 was de bestuursuitbreiding gerealiseerd:
zeven vrouwen, ieder gevraagd vanwege haar specifieke kwaliteiten waarmee ze het kollektief
zo gericht mogelijk bij problemen konden adviseren.De taakverdeling binnen het bestuur
werd als volgt: personeel, financiën, technische zaken, schipperszaken (emotionele
en persoonlijke problemen met betrekking tot het varen), organisatie, onderwijs, procesbegeleiding.
Omdat het bestuur alleen een adviserende taak kreeg, bleven de uitvoerende werkzaamheden
en eindverantwoordelijkheid rond het bedrijf en de opleiding in handen van het kollektief:
loon- en bedrijfsadministratie, subsidiebeleid, cursusopzet en lesgeven, personeelsbeleid.
De ideeën over de opleiding die de kollektiefleden hadden en die het bestuur had botsten
op den duur, zodat het bestuur steeds meer beslissingen naar zich toetrok. Dit leidde
er toe dat eerst twee kollektiefleden, onder wie de schipster, ontslag namen en daarna
het bestuur niet meer functioneerde en opstapte (voorjaar 1985). Een nieuw kollektieflid
werd wel gevonden, maar het bestuur werd niet meer aangevuld. Het kollektief was nu
wederom bestuur. (Zie inv.nr.19.) Deze situatie bleef zo tot de opheffing in najaar
1985.
Opleiding
Doel van de opleiding was vrouwen, die zelf niet uit de schipperswereld kwamen kennis
te laten maken met de binnenvaart. De cursus was opgezet als een 'opstap', een oriënterende
opleiding als voorbereiding voor het zoeken naar werk in de binnenvaart en als voorbereiding
op de officiële opleidingen, zoals die van het Koninklijk Opleidings Fonds voor de
Scheepvaart (KOF). Men kon dus geen officieel diploma behalen. Er werden met het KOF
contacten onderhouden; het KOF stond positief tegenover dit initiatief. (Zie inv.nr.129.)
De cursus bestond uit een aantal onderdelen:
1. Meevaren aan boord van de Mooie Trui, waarbij kennis gemaakt werd met de praktijk
van het varen met vrachten zoals bevrachting, navigatie, laden en lossen.
2. Onderhoud van het schip: verven, teren, schoonschip maken, onderhoud van de motor
en de machinekamer.
3. "Leegvaren". Praktische oefeningen in maneuvreren, losmaken, vastleggen etc. als
het schip zonder reis ligt.
4. Theorie. Deze werd tijdens de praktijk uitgelegd. Er werd gewerkt aan het schrijven
van een theoretische cursus met behulp van materiaal van het KOF en kennis van andere
vrouwen. Elke cursist kreeg bij aanvang een boekje waarin ze kon bijhouden welke onderdelen
van het lesprogramma ze doorlopen had. Dit boekje was door het kollektief samengesteld.
De cursus werd 'bewaakt' door de opleidingscommissie. Deze was samengesteld uit de
kollektiefschipster, één cursiste, één bestuurslid en één onderwijsdeskundige. Doel
van deze commissie was het opzetten van en inhoud geven aan de cursus, evaluatie van
de opgedane ervaringen en rapportage over de voortgang van de opleiding aan het bestuur.
De cursisten waren in eerste instantie de drie leden van het kollektief die nog niet
konden varen. Na de eerste reis werden ook andere cursisten aangenomen. Bekendheid
verkreeg de opleiding via een folder, verspreid onder arbeidsbureaus, vormingscentra
en scholen, en ook door alle publiciteit in de pers. Een flink aantal vrouwen had
zich aangemeld. Per cursus kon maar een klein aantal (10) geplaatst worden wegens
de beperkte opleidingscapaciteit (één schip).
Alle cursisten grepen deze opleiding aan als tweede kans onderwijs. De cursisten waren
georganiseerd in de cursistenvergadering. Deze vergadering kon naar behoefte bijeengeroepen
worden door elke cursiste. Ook de kollektiefleden die de opleiding volgden woonden
deze vergaderingen bij. Ze konden dan de cursisten op de hoogte brengen van de beslissingen
van het kollektief; de cursisten konden hier haar wensen kenbaar maken aan het kollektief.
Het schip waarmee de inkomsten verdiend moesten worden en waarop de opleiding gegeven
werd was een spits, gebouwd in 1929 te Flawine (België). De motor was een 165 pk GM
diesel, bouwjaar 1966. Na aankoop werd het schip "Mooie Trui" gedoopt.
Spitsen zijn binnenvaartschepen die geschikt zijn om naar Noord-Frankrijk te varen.
Bij de bouw is namelijk rekening gehouden met de afmetingen van de sluizen in Frankrijk.
De afmetingen van een spits zijn zodanig dat ze precies in een Franse sluis passen
en toch een zo groot mogelijk laadvermogen hebben. De bemanning van de Mooie Trui
bestond uit een schipster en een matroos, beide van het kollektief, die verantwoordelijk
waren voor aanname en vervoer van vrachten, onderhoud van het schip en begeleiding
van de cursisten. Later werd opleidingsverantwoordelijkheid overgedragen aan de kollektiefschipster,
die niet meer met het schip hoefde te varen. Voor het varen werd een tweede schipster
aangesteld. Deze voerde weliswaar het gezag, zorgde dat er vracht vervoerd werd, maar
had niet de eindverantwoordelijkheid daarover. Die lag bij het kollektief, die nog
in de leer aan boord was.
Met de Mooie Trui heeft het kollektief in totaal tien reizen gemaakt. De lading bestond
hoofdzakelijk uit veevoer. Alle reizen werden (op de laatste na) via de schippersbeurs
in Amsterdam aangenomen. Dit betekende dat na elke vrachtreis de Mooie Trui leeg terugvoer
naar Amsterdam. Aan boord werden de gebruikelijke zaken bijgehouden zoals dagboek
en oliedruk.
Geschiedenis van het archief
De oudste stukken dateren van de eerste bijeenkomst naar aanleiding van de advertentie.
Sindsdien is het archief bijgehouden tot na de opheffing. Het archief van de stichting
werd bijgehouden door de coördinatrice, in een kantoor aan boord van de woonboot "Janna"
te Amsterdam: correspondentie, boekhouding, alles betreffende de opleiding, subsidieregeling.
Aan boord werd de administratie betreffende het schip en de reizen bijgehouden: de
papieren om te varen (kaarten, vervoersvergunning, meetbrief, verzekeringspapieren),
charters en connossementen. In februari 1988 heeft een ex-kollektieflid contact gezocht
met het IIAV. Het archief is voor vijf jaar in bruikleen gegeven, daarna zal het worden
geschonken. Een aanvulling is gekomen in september 1988.
Verantwoording van de inventarisatie
Het archief bestond uit vier multomappen, twee ordners, twee dozen, een tentoonstelling,
een spandoek en de naamvlag. Het was geordend naar onderwerp. Zowel in de multomappen
als in de ordners en de dozen zaten stukken op onderwerp gerangschikt. Deze onderwerpen
zijn in de ordening aangehouden. Daarnaast zat in de dozen en multomappen aan aantal
losse stukken. Deze zijn bij de ordening geplaatst bij de al bestaande onderwerpen.
Tijdens het beschrijven werd duidelijk dat een aantal losse stukken niet tot het hoofdarchief
behoorde, maar tot de administratie van de schipster aan boord. Deze stukken hebben
betrekking op typische scheepszaken: laden, lossen, varen en onderhoud van het schip.
Dit werd gestaafd door het Interimverslag (inv.nr.17). Daarnaast waren er een aantal
losse brieven die tot de persoonlijke stukken van de kollektiefschipster behoorden.
Deze stukken zijn afgescheiden van het hoofdarchief en geplaatst als gedeponeerde
achiefjes: "Archief van m.s. Mooie Trui" en "Persoonlijke stukken van Nelly Duyndam".
Na de eerste beschrijving en ordening bleken er delen van de boekhouding te ontbreken.
Deze zijn later aangevuld. Er hoefde weinig vernietigd te worden. In aanmerking kwamen:
dubbele exemplaren, fotokopieën van stukken die origineel aanwezig waren, oningevulde
nietverstuurde aangiftebiljetten en acceptgirokaarten voor omzetbelasting en loonbelasting
en premie en een gebruikt boekje girokaarten.