Bereik en inhoud
Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen
De Wimmenummerpolder tot de reglementering van 1920
De waterstaatsgeschiedenis van de regio tussen Alkmaar, Bergen en Egmond tot de "17e"
eeuw is enkele jaren geleden door C. Streefkerk uitgebreid aan de orde gesteld.De
streek vormde in feite een aparte boezem of waterberging die door enkele molens, de
Brantgen Heinismolens, werd bemalen. Door de bedijking van de Berger- en Egmondermeer
in de jaren zestig van de "16e" eeuw kon men niet meer op deze manier verder. De boezem
werd namelijk door de droogmaking van de twee meren zeer sterk verkleind. Tegelijkertijd
nam de belasting toe door de watermolens waarmee het nieuwe land werd droog gehouden.
In 1564 werd daarom door middel van het graven van de Steesloot tussen de ringvaart
van de Berger- en Egmondermeer en de Alkmaarse stadsgracht een open verbinding met
de Schermerboezem tot stand gebracht.
1.. C. Streefkerk, 'Oosterzij en Westerzij. De waterschappen', in: idem e.a. red., Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo (Heiloo 1995) pp. 66-69; idem, 'Van tweespalt tot eendracht', in: H.S. Danner e.a., ...Die water keert; 800 jaar regionale dijkzorg in Hollands Noorderkwartier (Alkmaar/Edam 1994) pp. 42-43.
- Ibidem, zie ook H. Schoorl, 'De bedijking van de Bergermeer', 6 (1971) pp. 68-69;
idem, 'De Kwakelsluis en de Brantgen Heinismolens', 7 (1971) pp. 82-100; 8 (1972)
pp. 77-100; J. Westenberg, (Amsterdam, Londen 1974) p. 54; C.L. Barten, (Egmond aan
Zee 1996) pp. 18-21.
3.. De kaart van Meeuws is afgebeeld in Streefkerk, 1995, pp. 72-73; de kopie van
de kaart van Langedijk bevindt zich in de collectie van het Regionaal Archief Alkmaar
(RAA). Zie ook B.W. Colenbrander e.a., red., Molens in Noord-Holland. Inventarisatie van het Noordhollands molenbezit (Amsterdam 1981) p. 148.
4.. RAA, stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv.nr. 2174.
5.. W.G. Lams, Het groot previlegie en hantvest boeck van Kennemerlandt en Kennemergevolgh (Amsterdam 1664), vgl. met G. de Vries Az., Het dijks- en molenbestuur in Holland's Noorderkwartier onder de grafelijke regeering
en gedurende de Republiek (Amsterdam 1876) p. 16. Zie voor een "17e" eeuws afschrift van dit privilege RAA,
OAC inv.nr. 80.
6.. RAA, oud-archief Wimmenum inv.nr. 1, 20-9-1597; inv.nr. 51; vgl. met Colenbrander,
p. 148.
7.. Keunen in Colenbrander, p. 148.
8.. G. de Vries Az., "1e" druk (Haarlem 1864) p. 266; "2e" druk, p. 386.
9.. Notulen van het verhandelde in de zomer-vergadering der Provinciale Staten, 5
tm. 11-7-1865, bijlage D.
10.. Ibidem, zie ook RAA, archief Wimmenummerpolder (AWP) inv.nr. 17; Provinciaal blad 1865 nr. 50.
11.. RAA, AWP inv.nr. 3.
12.. Ibidem.
- Ibidem inv.nrs. 3, 17.
14.. Ibidem inv.nr. 17; archief Waterschap De Oningepolderde Landen onder Egmond-Binnen
inv.nr. 5, 31-1-1940.
15.. Ibidem, inv.nrs. 32, 35.
16.. Ibidem, inv.nr. 35; inv.nr. 1, 9-10-1941. Zie over het bombardement J.H. Schuurman, Vliegveld Bergen NH 1938-1945 (Bergen 2001) pp. 48-65.
17.. Ibidem, inv.nr. 1, 7-12-1949.
18.. Ibidem, 7, 12 en 16-12-1949.
19.. Ibidem, 30-3, 27-7 en 23-8-1950, 20-3 en 26-4-1951; inv.nr. 2, 20-2-1963, 19-4-1964,
24-3-1966; inv.nr. 36.
20.. Ibidem, inv.nr. 33.
21.. Ibidem, en inv.nr. 2, 10-11-1953.
22.. Ibidem, inv.nr. 1, 23-3-1948; inv.nr. 2, 18-3-1954 tm. 20-4-1955; inv.nr.14.
23.. Ibidem inv.nr. 2, 11-3-1976; inv.nr. 14, zie ook R. Dijkers, 'In gesprek met...Eric
Zwijnenberg', Molenpost 20 (1993) nr. 3, pp. 3-8; E. Zwijnenberg, 'De Wimmenummer', Molenpost 21 (1994) nr. 4, pp. 13-25; 'Wat heeft Erik Zwijnenberg met water', Kort en bondig. Relatiemagazine van Waterschap Het Lange Rond 24, nr. 1 (maart 2001) p. 7.
24.. Ibidem, inv.nr. 2, 7-10-1970.
25.. Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit
de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring
in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935.
Als gevolg van deze ontwikkelingen kwam in het gebied een proces van poldervorming
op gang. Door de aanleg van een kade kon men zich beschermen tegen het hoge, niet
langer door molens bemalen boezemwater. De plaatsing van een poldermolen maakte het
mogelijk onder vrijwel alle omstandigheden toch op die boezem te lozen. De inrichting
van de Wimmenummerpolder moeten we naar alle waarschijnlijkheid ook rond de bedijking
van de Berger- en Egmondermeer plaatsen. Op een manuscriptkaart van de landen die
op deze meren afwateren van circa 1540 is op de plek van de latere Wimmenummermolen
nog niets te vinden. De molen, een wipmolentje, vinden we wel terug op een door J.D.
Soutman vervaardigde kopie van een kaart van de Egmondermeer uit 1574 van de hand
van Gerrit Dirksz. Langedijk.
In 1583 komen we de "Wummenommer polder" voor het eerst in de archieven tegen. Er waren in dat jaar moeilijkheden gerezen
tussen de dorpelingen van Wimmenum en de ingelanden van niet alleen de Wimmenummer-,
maar ook de Philisteinse polder over de versperring van de scheisloot tussen de bedijkte
Egmonder- en Bergermeer. Deze sloot was tevens van belang als vaarweg naar Alkmaar,
reden waarom de stad Wimmenum c.s. steunde. Op 21 oktober 1583 beloofden Wimmenum
en de twee polders plechtig dat Alkmaar niet hoefde bij te dragen in de kosten van
een tegen de Egmonder- en Bergermeer aan te spannen proces.
Helaas staan ons hierna tot diep in de "20e" eeuw maar bitter weinig gegevens over
de lotgevallen van de Wimmenummerpolder ter beschikking. Het slechts fragmentarisch
overgeleverde archief van de heerlijkheid Wimmenum speelt ons parten. In het polderarchief
is zelfs helemaal niets van voor het einde van de "19e" eeuw bewaard gebleven. We
kunnen er echter wel van uit gaan dat schout en schepenen van Wimmenum een belangrijke
rol in de polder speelden. Zij traden volgens het oude Kennemerrecht in principe op
als dijkgraaf en heemraden van de polders in hun rechtsgebied. Dit in 1456 nog eens
door Filips de Goede bevestigde recht bepaalde namelijk nadrukkelijk dat:
"Onsen schout ende schepenen, van onsen dorpen in Kennemerlandt ende
Kennemergevolgh, mitten genen die zij daer toe nemen zullen, ende nie-
mant anders, keuren ende schouwen sullen moghen, elck in sijnen ban,
alle sluijsen, sluijs-tochten, wateringen, dijcken, dammen, innewegen
ende uytwegen...gelijck dat van oudts gewoonlijck is..." .
In Wimmenum schijnt dit inderdaad zo gegaan te zijn. In 1597 kondigden schout en schepenen
in ieder geval een keur af welke bepaalde dat men ieder jaar op 14 mei in de polder
het onderhoud van de sloten zou schouwen. Het dagelijks beheer van de polder was in
handen van enkele molenmeesters. We komen deze voor het eerst tegen in een rekening
uit het jaar 1722 voor reparatiewerk aan de molen.
Wanneer de oude wipwatermolen door een achtkantige poldermolen werd vervangen, is
alweer door hiaten in de ons ter beschikking staande archieven niet geheel duidelijk.
Volgens G.H. Keunen gebeurde dit hoogstwaarschijnlijk in 1774. In ieder geval is in
de baard van de molen dit jaartal ingehakt.
In 1864 blijkt het bestuur te berusten bij twee door de ingelanden gekozen poldermeesters.
Van bemoeienissen van het gemeentebestuur van Egmond-Binnen -hier was de gemeente
Wimmenum in 1857 in opgegaan- als opvolgers van schout en schepenen in de aangelegenheden
van de Wimmenummerpolder was naar alle waarschijnlijkheid toen geen sprake meer.
In 1865 gaf het gemeentebestuur aan de provincie de wens te kennen ook van de allerlaatste
bemoeienissen op het terrein van de waterstaat ontheven te worden. Het ging hierbij
om het omslaan van de aanslagen van de Hoogheemraadschappen van de Uitwaterende Sluizen
en de Hondsbossche en het onderhoud van de bruggen, duikers, wegen en andere polderwerken
in de oningepolderde landen. Voorts was er sprake van verharding van de weg van Castricum
langs Egmond-Binnen naar Schoorldam. Het gemeentebestuur zag in verband met dit werk
het liefst een polderbestuur ingesteld. Dat zou de bevoegdheid moeten hebben om de
lasten verbonden aan de wegverbetering over de landerijen om te slaan.
Provinciale Staten gingen op het voorstel van de gemeente in. Er werd inderdaad een
waterschap ingesteld, "De Oningepolderde Landen onder Egmond-Binnen". Dit nam de omslag
van de lasten van de Hoogheemraadschappen over. De Wimmenummerpolder betaalde het
nieuwe waterschap verder een bepaalde bijdrage voor de bestrating van de genoemde
weg.
Van de reglementering tot het einde van de Tweede Wereldoorlog (1920-1945)
In de loop van 1918 werden de eerste stappen gezet naar reglementering van de Wimmenummerpolder.
Het initiatief ging uit van het polderbestuur. Meteen werd om goedkeuring van de polderkeur
verzocht. Gedeputeerde Staten (GS) schreven terug dat eerst duidelijk moest zijn dat
ook de ingelanden achter de invoering van een reglement stonden. Verder kon de ingezonden
keur niet worden goedgekeurd worden omdat de polder geen reglement had waarin expliciet
de bevoegdheid was verleend keuren of politieverordeningen op te stellen.
Het reglement van bestuur werd eindelijk in maart 1920 in het Provinciaal blad afgekondigd.
Het stelde een uit drie leden bestaand bestuur over de polder dat door de ingelanden
werd verkozen. Dit bestuur werd bijgestaan door een secretaris-penningmeester.
Het nieuwe polderbestuur zette direct vraagtekens bij de omslag geheven door het waterschap
"De Oningepolderde Landen onder Egmond-Binnen". Reden hiervan waren de oplopende lasten
voortvloeiende uit allerlei verbeteringen aan de straatweg. Er werd aan De Oningepolderde
Landen om bewijzen gevraagd waaruit de omslagplichtigheid bleek. Die konden niet worden
overlegd. Ook GS waren niet in staat klaarheid te brengen. Het bestuur van de Wimmenummerpolder
stelde tenslotte voor dat er in het vervolg een vast bedrag zou worden betaald. Na
enig loven en bieden kwam men uit op een som van 255,- per jaar ofwel 3,- per bunder.
In 1927 werd het bestuursreglement van de Wimmenummerpolder in deze zin aangepast.
Aan het einde van de jaren dertig werd er door de ingelanden nog eens over de hoge
omslag van De Oningepolderde Landen geklaagd. Het bestuur van dit waterschap bleek
bereid de omslag aan te passen en wel tot de helft van de omslag over de oningepolderde
landen zelf met een minimum van 2,- per hectare. De Wimmenummerpolder vond dit onvoldoende.
Uiteindelijk bleef alles bij het oude, hoewel het bestuur van de Oningepoldere Landen
tot verdere concessies bereid was.
Een ander punt dat de gemoederen onder de ingelanden in beweging bracht was het peil.
Er stroomde soms veel water van de hoge oningepolderde landen af waardoor de landerijen
dras kwamen te staan. GS constateerden echter in 1931 dat de poldermolen in voldoende
staat van onderhoud verkeerde en dat er steeds van iedere gelegenheid tot malen gebruik
was gemaakt. Het polderbestuur viel dus niets te verwijten. Toch werd de bemaling
naar aanleiding van de klachten door adviseur Moejes uit Oudorp nader onderzocht.
Hij bekeek neteen wat de kosten verbonden aan de plaatsing van een diesel- of elektrisch
gemaal zouden zijn. Ook werd overwogen een petroleummotor op het scheprad in de molen
te monteren. Er kwam echter niets van al deze plannen terecht. Mogelijk deinsden bestuur
en ingelanden in de moeilijke crisisjaren terug voor de hoge uitgaven verbonden aan
de verbetering van de bemaling. Wel werd in 1936 besloten de wieken van de molen uit
te rusten met de door Dekker's ingenieursbureau ontwikkelde stroomlijning zodat de
molen bij weinig wind beter in gang kon komen. Ter dekking van de kosten sloot de
polder een lening van 800,- af.
Op 10 mei 1940 liep de molen met bijgebouwen tijdens het bombardement van het vliegveld
Bergen de nodige schade op. Ongeveer 250 dakpannen werden vernield, alle ramen sprongen,
de buiten-w.c. klapte geheel uit elkaar, een deur liep schade op en tenslotte zaten
er gaten in het dak en de muren van het schuurtje bij de molen. Met het herstel was
een bedrag van 251,20 gemoeid. In april 1942 ontving de polder van de gemachtigde
voor de oorlogs- en defensieschaden bericht dat hiervan 150,- zou worden vergoed.
Natuurlijk besloot het bestuur met het oog op het "bommengevaar" een molestverzekering af te sluiten.
De naoorlogse periode (1946-1977)
Dat de polder nog door een molen werd bemalen, was tijdens de oorlog natuurlijk een
groot voordeel. Men ontsnapte aan de problemen die de rantsoenering van dieselolie
en de beperkte elektriciteitsleverantie opleverde. Na de oorlog kwam echter in de
Wimmenummerpolder al snel de wens naar een betere waterbeheersing op. Nadat de polder
in de herfst van 1949 gedeeltelijk onder was gelopen, werd in december van dat jaar
een speciale vergadering van de ingelanden over de bemaling belegd. De voorzitter
stelde toen:
"De polder zit als regel veel te lang in het water, wat in de laatste
tijd wel bijzonder het geval is geweest... Er dienen thans maatregelen
te worden getroffen om de waterstand... volkomen te kunnen beheersen.
Dit is mogelijk, door het stichten van een hulpgemaal" .
Na veel heen en weer gepraat werd besloten door Moejes een plan voor motorisering
van het scheprad in de molen en een plan voor de stichting van een apart diesel hulpgemaaltje
te laten opmaken. Naderhand vroeg men ook advies aan de machinefabriek Spaans uit
Hoofddorp waarmee enkele omliggende polders goede ervaringen hadden.
Eind maart 1950 gingen de ingelanden alvast akkoord met de aanleg van een aftakking
van het elektriciteitsnet naar de molen en de noodzakelijke verhoging van de omslag.
Na uitvoerige discussies werd tenslotte in augustus 1950 -de polder stond op dat moment
weer blank en er was geen wind- met algemene stemmen besloten tot de bouw van een
7,5 p.k. sterk elektrisch vijzelgemaal. Het werk werd aangenomen voor 8.925,- door
Moejes. Het gemaaltje kwam in de loop van het voorjaar van 1951 gereed. In 1964 volgde
automatisering van de bediening van het gemaal.
Tegelijkertijd met de perikelen rond de bemaling werd de polder geconfronteerd met
ondiepten in de Bergerringvaart. Daardoor werd het afstromen van het uitgemalen water
op de Schermerboezem belemmerd. Het bestuur klaagde hierover in maart 1951 bij Provinciale
Waterstaat. Daar was men toen al in samenspraak met het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende
Sluizen -de beheerder van de Schermerboezem- bezig met een plan om tot verbetering
van de situatie te komen. Aan de kaden van de polders ten zuidwesten van Alkmaar -inclusief
de dijk van de Wimmenummerpolder- bleek ook het nodige te mankeren. Ze moesten dringend
worden verhoogd en verzwaard.
In november 1951 belegde het bestuur een speciale vergadering van de ingelanden. Deelname
aan het plan van Uitwaterende Sluizen en Waterstaat betekende een forse verhoging
van de omslag. Het bestuur stelde daarom voor de kade in eigen beheer te verbeteren.
Hierbij moest dan wel in het achterhoofd worden gehouden dat hogerhand de dijk zeer
precies zou controleren. Dat bleek reeds in december 1951. De hoofdingenieur-directeur
van Provinciale Waterstaat keurde het door de ingelanden uitgevoerde werk af. De polder
kreeg ook nog te maken met een reglementswijziging waarin precies werd aangegeven
hoe hoog de kade moest zijn en welk profiel hij diende te hebben. In november 1953
zwichtten de ingelanden tenslotte en besloten zij toch deel te nemen aan het plan.
De oude molen had na de bouw van het gemaal eigenlijk afgedaan. Verder verkeerde hij
in slechte staat. In april 1953 stelde ingeland Jhr. Six voor de molen als vakantiewoning
te verhuren. Men had hier reeds de nodige ervaring mee omdat de in maart 1948 aangetreden
molenaar J. Blom niet in de molen wilde wonen. Daarna was de molen reeds enkele jaren
verhuurd. De polder vond in de persoon van de heer P.Th. Zwijnenberg uit Amsterdam
spoedig een nieuwe huurder. Zwijnenberg bedong in de huurovereenkomst recht van eerste
koop. In 1954 werd inderdaad besloten de molen aan hem over te doen voor het ronde
bedrag van 1.000,-. Hierbij stelde de polder de voorwaarde dat Zwijnenberg de molen
steeds gratis voor bemalingsdoeleinden ter beschikking moest stellen bij noodgevallen.
In 1967 verzocht en kreeg de heer Zwijnenberg een vergunning om met de molen te mogen
malen. Dat was voor hem van groot belang omdat hij bezig was met een totale restauratie
van de molen en alleen draaiende molens voor een onderhoudssubsidie van Monumentenzorg
in aanmerking kwamen.
Toen het gemaal in het begin november 1975 wegens reparaties enige tijd buiten bedrijf
werd gesteld, viel de polder inderdaad weer op de windbemaling terug. Tijdens een
hevige regenperiode in het weekeinde van 10 en 11 januari 1976 maalde de zoon van
de heer Zwijnenberg zelfs van 's ochtends vroeg tot diep in de nacht door. De polder
beloonde deze inzet met een gift van 600,- voor de molen. Men had per slot van rekening
een hulpgemaal uitgespaard.
De opheffing van de polder stond in 1976 al geruime tijd voor de deur. In oktober
1970 werd door het bestuur voor het eerst over de concentratie van de waterschappen
in Noord-Holland gesproken. Zeven jaar later, op de eerste januari 1977, ging de Wimmenummerpolder
tenslotte samen met 37 andere waterschappen op in Waterschap Het Lange Rond.
Archief en inventarisatie
Er staan ons in het geheel geen gegevens over de lotgevallen van het polderarchief
ter beschikking. Naar alle waarschijnlijkheid bewaarde de secretaris-penningmeester
het aan huis. Na de opheffing van de polder werd het archiefje samen met dat van vele
andere polders in de omgeving van Alkmaar overgebracht bij het gemeentearchief van
deze stad. Gemeentearchivaris W.A. Fasel stelde vervolgens een magazijn- of plaatsingslijst
op. Zijn lijst vormde het uitgangspunt van de voorliggende definitieve inventarisatie.
Tijdens de werkzaamheden werd het archiefje meteen geschoond aan de hand van de vigerende
vernietigingslijsten.In totaal werd 10 cm. bescheiden vernietigd. De huidige lengte
van het polderarchiefje bedraagt circa 30 cm. Het archief is openbaar, met uitzondering
van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.