Inhoud
Het archief, dat oorspronkelijk een eigen ordening bezat, is gedeeltelijk vermengd
met het archief van de Federatie Amsterdam van de Nederlandsche Federatieve Bond;
het beslaat voornamelijk de jaren twintig en dertig en bevat de archieven van:.
Nederlandsche Federatieve Bond: notulen, correspondentie, circulaires,financiële
stukken, onderwerpdossiers, documentatie; notulen en financiële stukken van het orgaan
De Gemeente-arbeider en De Gemeenschap.
Amsterdamsche Federatie (waarbij ca 20 zelfstandige bedrijfsorganisaties waren aangesloten):
correspondentie, dossiers bestuur, enige notulen, onderwerpdossiers, financiële stukken,
voornamelijk uit de jaren twintig en dertig, tot ca 1934; van enige aangesloten bedrijfsorganisaties
zijn de archieven bewaard, onder meer van organisaties van trampersoneel Ons Belang
(opgericht in 1892), Eenheid onder Ons en Eenheid is ons Belang 1902-ca 1934, en van
de Vereeniging van Personeel der Gemeente Veren Eendracht maakt Macht 1918-1934.
Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden, 1916-1918: notulen van de bestuursvergaderingen,
financiële stukken; correspondentie Comité van Actie Samenwerkende Rijkswerkliedenorganisaties.
Geschiedenis
Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden, vanaf 1918 Nederlandsche Federatieve
Bond van Personeel in Openbaren Dienst. Opgericht in 1906, aangesloten bij het NAS;
in 1918 sloot zich de Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden (opgericht in 1916)
aan; omdat het NAS tot de in 1933 voor ambtenaren verboden organisaties behoorde,
trad de Nederlandsche Federatieve Bond 1.12.1935 uit het NAS.
Bewerking
Inventaris gemaakt door Jaap Haag
Ordening
Bij de ordening van de archieven is een scheiding aangebracht tussen de stukken die
dateren van vóór het samengaan van de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden
en de Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden (de periode 1893-1918) en stukken die
dateren vanaf het moment van het formele ontstaan van de N.F.B. v. P.i.O.D. (de periode
1918-1940). In een aantal gevallen liet deze scheiding zich overigens niet goed doorvoeren.
Dit was b.v. het geval wanneer een reeds vóór 1918 begonnen notulenboek ook ná de
tot stand koming van de N.F.B. v. P.i.O.D. in gebruik bleef. Hetzelfde geldt voor
sommige kasboeken, grootboeken e.d. terwijl ook in het sinds 1918 verzamelde documentatie
materiaal stukken van eerdere datum zijn terug te vinden. Voor de inventaris had dit
tot gevolg, dat toevlucht moest wor- den gezocht tot het gebruik van verwijzingen.
De bij de landelijke organisatie gedeponeerde archieven van afdelingen buiten Amsterdam
en van bedrijfsorganisaties zijn, overeenkomstig de oude ordening en vanwege hun geringe
omvang, opgenomen bij het archief van de N.F.B. v. P.i.O.D. De archieven van de Amsterdamsche
Federatie van Gemeentewerklieden en de Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren
Dienst zijn, daar het om zeer omvangrijke archieven gaat (m.n. wat betreft de periode
na 1918) en omdat de Amsterdamse Federatie zo'n overheersende positie binnen de landelijke
organisatie innam, als afzonderlijke archieven beschreven, waarbij de archieven of
archiefbescheiden van Amsterdamse afdelingen bij die van de Amsterdamse organisatie
zijn opgenomen. Tijdens de ordening bleek dat de stukken van de verschillende archieven
nogal door elkaar geraakt waren en daar de organisatiestruktuur van de N.F.B. v. P.i.O.D.
nogal ingewikkeld was deden zich bij het inventariseren dan ook geregeld problemen
voor. Het was b.v. lang niet altijd duidelijk of bepaalde stukken bij een afdeling
van een landelijke bedrijfsorganisatie of bij een afdeling van de Amsterdamse Federatie
geplaatst moesten worden. En de moeilijkheden werden vaak nog vergroot doordat verschillende
bestuursleden meer dan één functie bekleedden. Zo kombineerde D. Schilp jarenlang
het voorzitterschap van de Amsterdamse federatie met dat van de landelijke organisatie
en was de 1e secretaris van de Amsterdamse federatie, W.F. Blaauw, lange tijd ook
2e secretaris in het landelijk bestuur van de bond. En daar de bemoeienissen van de
landelijke federatie voor een niet gering deel de situatie in Amsterdam betroffen,
was de grens tussen waar de aktiviteiten van de landelijke federatie ophielden en
die van de Amsterdamse federatie begonnen, niet altijd duidelijk. Dit alles leidde
er bij het inventariseren toe, dat in bepaalde gevallen een zekere willekeur bij de
plaatsing van diverse stukken niet te vermijden was, wat echter ook hier ondervangen
werd door het gebruik van verwijzingen.
Wat betreft het financiële beheer kan hierbij nog worden opgemerkt dat dit in de
loop der jaren steeds meer werd geconcentreerd bij de landelijke organisatie, zodat
het merendeel van de financiële stukken in het archief van de landelijke bond zijn
terug te vinden. En van het documentatie- materiaal was vaak in het geheel niet duidelijk
of het om landelijk dan wel Amsterdams materiaal ging. Ook hiervan zijn de meeste
stukken bij het archief van de landelijke organisatie ondergebracht. De inventaris
is tenslotte nog voorzien van een register.
Aanbevolen citeerwijze
Archief Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst , inventory
number ..., International Institute of Social History, Amsterdam
27 m. meter
Geschiedenis
De Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbaren Dienst (N.F.B. v. P.i.O.D.)
heeft onder deze naam sinds 1918 bestaan, maar als oprichtingsdatum werd door de organisatie
zélf die van haar directe voorloper, de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden
(1906-1918) aangehouden: 18 oktober 1906. Terwijl deze bond weer de opvolger was van
een nog oudere organisatie, de Centrale Gemeente- Werkliedenbond (1893-1906). In de
vakbeweging onder het gemeentepersoneel vertegenwoordigden de Nederlandsche Federatieve
Bond van Gemeentewerklieden en de N.F.B. v. P.i.O.D. de 'onafhankelijke' richting,
wat inhield dat de bond zonder enige partijpolitieke of godsdienstige binding voor
de belangen van zijn leden wilde opkomen en zich daarbij op het standpunt van de klassenstrijd
stelde; en tevens, dat de federatieve organisatievorm werd hoog gehouden, waarbij
de afdelingen een hoge mate van autonomie behielden. In hoeverre de Centrale Gemeente-Werkliedenbond
ook al op dit 'onafhankelijke' standpunt stond, zou nader onderzoek moeten uitwijzen.
Behalve zijn onafhankelijke opstelling deed ook zijn revolutionair standpunt - de
socialisering van de grond en de produktiemiddelen was als doelstelling in de statuten
vastgelegd - de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden dicht bij het
Nationaal Arbeids Secretariaat (N.A.S.) en de bij het N.A.S. aangesloten organisaties
staan, al schijnen er onder een deel van de leden een tijdlang de nodige weerstanden
tegen aansluiting te hebben geleefd. Eerst op de jaarvergadering van 4 en 5 december
1916 werd besloten dat de bond zich bij het N.A.S. zou aansluiten. Op deze zelfde
jaarvergadering werd het bestuur opgedragen voorstellen voor een reorganisatie uit
te werken opdat de bond in de toekomst ook open zou komen te staan voor alle andere
kategorieën overheidspersoneel. Op het buitengewoon congres op 23 en 24 december 1917
werden voorstellen daartoe, met de daarbij noodzakelijke veranderingen in de statuten
en het huishoudelijk reglement, met slechts kleine wijzigingen aangenomen en in februari
1918 per referendum bekrachtigd. De naam van de bond werd gewijzigd in Nederlandsche
Federatieve Bond van Personeel in Openbaren Dienst (N.F.B. v. P.i.O.D.) , terwijl
het bondsorgaan "De Gemeente-Arbeider" vanaf 6 april 1918 onder de naam " De Gemeenschap
" ging verschijnen. De verbreding van de organisatie kreeg nog in hetzelfde jaar zijn
beslag door het samengaan van de in 1916 opgerichte Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden
met de N.F.B. v. P.i.O.D. Daarbij werd overeengekomen dat er binnen de bond een aparte
vakgroep, later bedrijfsorganisatie genoemd, van rijkswerklieden ging functioneren,
welke behalve los personeel nu ook rijkswerklieden in vaste dienst organiseerde. Eveneens
in 1918 werd de N.F.B. v. P.i.O.D. uitgebreid met een vakgroep (bedrijfsorganisatie)
van P.T.T.-personeel, terwijl er in later jaren nog bedrijfsorganisaties van provinciaal
personeel (1920) en van postauto-dienst personeel (1927) bij kwamen. Mogelijk heeft
er ook een landelijke bedrijfsorganisatie van waterleidingpersoneel bestaan; een overgebleven
kasboek wijst in die richting en is als zijnde afkomstig van een dergelijke bedrijfsorganisatie
in de inventaris opgenomen, al ontbraken verdere aanduidingen (inv. nr. 782).
De vorming van bedrijfsorganisaties, waarbij per bedrijf alle loon- en salaristrekkenden
in één vakorganisatie konden worden samengebracht, werd met name vanuit het bestuur
van de bond voorgestaan. Niet alleen om in een bepaald bedrijf sterker te staan, maar
ook om de organisatorische voorwaarden te scheppen voor het beheer van de produktiemiddelen
na een succesvolle revolutie, waarbij een eind zou komen aan het kapitalisme. Toch
is de omvorming van de N.F.B. v. P.i.O.D. tot een federatie van bedrijfsorganisaties
nooit geheel doorgezet. Om te beginnen ontstonden er binnen de N.F.B. v. P.i.O.D.
geen landelijke organisaties van personeel in dienst van identieke gemeentelijke diensten
en bedrijven als de brandweer, de gemeentegasbedrijven, de reinigingsdiensten of de
gemeentelijke vervoer bedrijven. Dit personeel bleef per gemeente in afzonderlijke
afdelingen georganiseerd. Maar bovendien hielden ambtenaren, te onderscheiden van
de werklieden, een aparte organisatie binnen de N.F.B. v. P.i.O.D. met name in Amsterdam,
waar het zwaartepunt van de bond lag. Hier hebben achtereenvolgens de vakgroep beambten
(tot 1919) en, vanaf 1923, de Federatieve Bond van Ambtenaren (Vereeniging van Ambtenaren
in Dienst van de Gemeente Amsterdam), met daarnaast nog de zogenaamde "Gemengde Afdeling
Ambtenaren", als afdelingen van de Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren
Dienst (A.F. v. P.i.O.D.) gefunktioneerd. Zo bleef de bond bij de verschillende gemeentelijke
diensten en bedrijven dus aparte organisaties houden voor hand- en hoofdarbeiders.
Meer dan eens verschilde men binnen de N.F.B. v. P.i.O.D. met elkaar van mening over
de te volgen koers. Met name waar het ging om de samenwerking met andere revolutionaire
organisaties, ontstonden intern nogal eens konflikten. Zo leidde de aansluiting van
het N.A.S. - en daarmee dus ook van de N.F.B. v. P.i.O.D. - bij de communistische
Revolutionaire Vakvereenigings Internationale (R.V.I. ook wel Rode Vakbonds Internationale
genoemd) tot de afscheiding van de Amsterdamse afdelingen van gaswerkers en personeel
van de Gemeente-Electriciteits-Werken. En tegen het eind van de jaren '20, nadat het
N.A.S. zich weer van de R.V.I. had losgemaakt, kreeg de bond te maken met interne
oppositie van communistisch georiënteerde leden, wat volgens het bestuur in 1929 leidde
tot de afscheiding van de Amsterdamse afdeling van rijkswerklieden. In ditzelfde jaar
was er ook sprake van afscheidingen van reinigings-, gasthuis- en postpersoneel, waarbij
een groot aantal leden overigens naar hetzij de 'moderne', hetzij de 'neutrale' organisatie
van overheidspersoneel overging. Bijzonder problematisch werd de positie van de N.F.B.
v. P.i.O.D. in 1933, ten gevolge van het z.g. ambtenarenverbod van de regering, dat
een overheidsbetrekking onverenigbaar verklaarde met het lidmaatschap van een revolutionaire
organisatie. Een verbod dat door de gemeenten werd overgenomen. Desondanks werd op
het bondscongres van 14 en 15 oktober 1933 besloten dat de N.F.B. v. P.i.O.D. bij
het N.A.S. dat tot de voor ambtenaren verboden revolutionaire organisaties behoorde,
aangesloten diende te blijven. Dit besluit werd in januari 1934 door een vergadering
van besturen van bij de N.F.B. v. P.i.O.D. aangesloten verenigingen en afdelingen
bevestigd. Een ernstig ledenverlies en zelfs de afscheiding van een aantal volledige
afdelingen was het gevolg. Eind 1935 kwam het echter tóch tot een uittreden van de
bond uit het N.A.S. waarna de N.F.B. v. P.i.O.D. of wat daar nog van over was, legaal
voort kon functioneren. Erg lang lijkt het leven van de bond daardoor echter niet
gerekt te zijn, al is niet duidelijk tot welke datum zij formeel is blijven bestaan.
De laatste archiefstukken - het betreft circulaires van de Amsterdamse vereniging
van trampersoneel " Eenheid is ons Belang " - dateren van 1940 (inv. nr. 1034), maar
geven geen uitsluitsel over de vraag of deze vereniging toen nog als afdeling van
de N.F.B. v. P.i.O.D. funktioneerde.
Organisatie
De N.F.B. v. P.i.O.D. was opgebouwd uit zelfstandige verenigingen of afdelingen van
personeel van openbare diensten en bedrijven. De aangesloten verenigingen dienden
uiteraard met het doel en de werkwijze van de bond in te stemmen, maar bleven verder
autonoom. Het algemeen beleid van de bond werd op een jaarlijkse algemene vergadering
of congres, waar afgevaardigden van de aangesloten verenigingen bijeenkwamen, vastgesteld.
Hier kwamen ook interne bondsaangelegenheden aan de orde, werd de begroting vastgesteld
en vond de bestuursverkiezing plaats. Het bestuur was verantwoordelijk voor de uitvoering
van de genomen besluiten en was verder belast met de taken, die de diverse bestuursfuncties
(1e en 2e voorzitter, 1e en 2e secretaris, 1e en 2e penningmeester en commissaris)
met zich mee brachten. Naast de algemene jaarvergadering vonden overigens ook halfjaarlijkse
vergaderingen met afgevaardigden van de afdelingen plaats, terwijl het bestuur - al
of niet op verzoek van de afdelingen - ook tussentijds nog vergaderingen van uiteenlopende
aard kon beleggen. Behalve de aangesloten verenigingen kende de N.F.B. v. P.i.O.D.
ook nog plaatselijke federaties, die als afdelingen van de landelijke organisatie
functioneerden. Deze plaatselijke federaties werden gevormd, zodra in een bepaalde
gemeente meer dan één vereniging van personeel in openbare dienst zich bij de bond
had aangesloten, en waren verantwoordelijk voor de actie en de propaganda van de bond
ter plaatse. Verreweg de belangrijkste van deze plaatselijke federaties was die in
Amsterdam, waarbij gemiddeld in de periode 1918-1934 ongeveer 2/3 van alle leden van
de bond was aangesloten. Naast deze struktuur van plaatselijke federaties en van per
dienst of bedrijf werkzame verenigingen (afdelingen) bestonden er binnen de N.F.B.
v. P.i.O.D. ook nog de al eerder genoemde landelijke bedrijfsorganisaties van rijkswerklieden,
P.T.T.-personeel, provinciaal personeel en post-auto- dienst personeel (mogelijk ook
nog van waterleiding personeel). Personeel dus, dat in dienst was van landelijke of
provinciaal functionerende openbare diensten of bedrijven. En aangezien deze bedrijfsorganisaties
ook weer plaatselijke afdelingen hadden, ontstond in organisatorisch opzicht een,
zeker op het eerste gezicht, tamelijk ingewikkelde situatie. Wat bovendien nog aan
de complexiteit bijdroeg was het voortbestaan van een aparte organisatie voor ambtenaren
in dienst van de gemeente Amsterdam, waarover in het voorafgaande ook reeds gesproken
is. Deze scheiding tussen hoofd- en handarbeiders leidde ertoe dat de Amsterdamsche
federatie onder het personeel van een groot aantal gemeentelijke diensten en bedrijven
niet alleen leden telde, die bij de betreffende bedrijfsvereniging waren aangesloten,
maar ook leden, die lid waren van de afdeling ambtenaren.
De archieven
De inventaris van het archief van de N.F.B. v. P.i.O.D. heeft tevens betrekking op
de archieven van haar voorlopers, de Centrale Gemeente- Werkliedenbond (1893-1906),
de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden (1906-1918) en de Algemeene
Bond van Losse Rijkswerklieden (1916-1918), alsmede op de archieven van bij de bond
of zijn voorlopers aangesloten plaatselijke federaties van personeel in openbare dienst
en op de archieven van aangesloten verenigingen (afdelingen) en bedrijfs- organisaties.
Van geen van deze organisaties is het archief geheel compleet bewaard gebleven, maar
de mate van (on-)volledigheid verschilt nogal: vooral uit de archieven van vóór 1918
ontbreekt veel. En bij de archieven daterende uit de periode 1918-1940 gaat het overwegend
om 'Amsterdams' materiaal, d.w.z. om stukken afkomstig van het bestuur van de landelijke
organisatie en van de Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren Dienst, die
in de Amsterdamse Brederodestraat naast elkaar kantoor hielden. Van de overige plaatselijke
federaties is veel minder bewaard gebleven. De totale omvang van de archieven is 29
meter. Iets meer dan de helft daarvan betreft het archief van de Amsterdamse federatie.
Aan de raadpleging van de archieven zijn geen beperkende voorwaarden verbonden.
Inventarisatie
Bij de ordening van de archieven is een scheiding aangebracht tussen de stukken die
dateren van vóór het samengaan van de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden
en de Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden (de periode 1893-1918) en stukken die
dateren vanaf het moment van het formele ontstaan van de N.F.B. v. P.i.O.D. (de periode
1918-1940). In een aantal gevallen liet deze scheiding zich overigens niet goed doorvoeren.
Dit was b.v. het geval wanneer een reeds vóór 1918 begonnen notulenboek ook ná de
tot stand koming van de N.F.B. v. P.i.O.D. in gebruik bleef. Hetzelfde geldt voor
sommige kasboeken, grootboeken e.d. terwijl ook in het sinds 1918 verzamelde documentatie
materiaal stukken van eerdere datum zijn terug te vinden. Voor de inventaris had dit
tot gevolg, dat toevlucht moest wor- den gezocht tot het gebruik van verwijzingen.
De bij de landelijke organisatie gedeponeerde archieven van afdelingen buiten Amsterdam
en van bedrijfsorganisaties zijn, overeenkomstig de oude ordening en vanwege hun geringe
omvang, opgenomen bij het archief van de N.F.B. v. P.i.O.D. De archieven van de Amsterdamsche
Federatie van Gemeentewerklieden en de Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren
Dienst zijn, daar het om zeer omvangrijke archieven gaat (m.n. wat betreft de periode
na 1918) en omdat de Amsterdamse Federatie zo'n overheersende positie binnen de landelijke
organisatie innam, als afzonderlijke archieven beschreven, waarbij de archieven of
archiefbescheiden van Amsterdamse afdelingen bij die van de Amsterdamse organisatie
zijn opgenomen. Tijdens de ordening bleek dat de stukken van de verschillende archieven
nogal door elkaar geraakt waren en daar de organisatiestruktuur van de N.F.B. v. P.i.O.D.
nogal ingewikkeld was deden zich bij het inventariseren dan ook geregeld problemen
voor. Het was b.v. lang niet altijd duidelijk of bepaalde stukken bij een afdeling
van een landelijke bedrijfsorganisatie of bij een afdeling van de Amsterdamse Federatie
geplaatst moesten worden. En de moeilijkheden werden vaak nog vergroot doordat verschillende
bestuursleden meer dan één functie bekleedden. Zo kombineerde D. Schilp jarenlang
het voorzitterschap van de Amsterdamse federatie met dat van de landelijke organisatie
en was de 1e secretaris van de Amsterdamse federatie, W.F. Blaauw, lange tijd ook
2e secretaris in het landelijk bestuur van de bond. En daar de bemoeienissen van de
landelijke federatie voor een niet gering deel de situatie in Amsterdam betroffen,
was de grens tussen waar de aktiviteiten van de landelijke federatie ophielden en
die van de Amsterdamse federatie begonnen, niet altijd duidelijk. Dit alles leidde
er bij het inventariseren toe, dat in bepaalde gevallen een zekere willekeur bij de
plaatsing van diverse stukken niet te vermijden was, wat echter ook hier ondervangen
werd door het gebruik van verwijzingen.
Wat betreft het financiële beheer kan hierbij nog worden opgemerkt dat dit in de
loop der jaren steeds meer werd geconcentreerd bij de landelijke organisatie, zodat
het merendeel van de financiële stukken in het archief van de landelijke bond zijn
terug te vinden. En van het documentatie- materiaal was vaak in het geheel niet duidelijk
of het om landelijk dan wel Amsterdams materiaal ging. Ook hiervan zijn de meeste
stukken bij het archief van de landelijke organisatie ondergebracht. De inventaris
is tenslotte nog voorzien van een register.
Literatuur
Jaarverslagen van de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden. 1908-1915.
N.B.: voor 1916-1918 zie jaarverslagen Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel
in Openbaren Dienst.
Jaarverslag van de afdeling Amsterdam van de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden.
1915.
Financieel verslag van den Losse Rijkswerkliedenbond der afdelingen Amsterdam, Zaandam,
Haarlem en het hoofdbestuur. 1916.
Jaarverslagen van de Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbaren Dienst.
1916-1932.
Jaarverslagen van de Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren Dienst. 1918-1924.
A.H. van der Horst . Inventaris archief D. Schilp . 1925-1956. Amsterdam 1982.
Onderwerpen
Subjects:
Syndicalism/Trade unions
Geographic names:
Netherlands
Personal names:Schilp, D. Blaauw, W.F.
Corporate names: Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden Comité van Actie Samenwerkende Rijkswerkliedenorganisaties Nederlandsche Federatieve Bond Amsterdamsche Federatie
Genre of the material:
Archival material
Personal names: D. Schilp
Corporate names: Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbaren Dienst (N.F.B. v. P.i.O.D.)
Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden Centrale Gemeente- Werkliedenbond Nationaal Arbeids Secretariaat (N.A.S.) Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbaren Dienst (N.F.B. v. P.i.O.D.)
De Gemeenschap Amsterdamsche Federatie van Personeel in Openbaren Dienst (A.F. v. P.i.O.D.) Eenheid is ons Belang
Personal names: D. Schilp
Personal names: A.H. van der Horst D. Schilp
Creator: Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst
Other Creator: Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst. ; Nederlandse Federatieve Bond van Gemeentewerklieden ; Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
( Cruquiusweg 31 , 1019 AT Amsterdam , Nederland )