Inleiding
Beknopt historisch overzicht
In de tweede helft van de 19de eeuw ontsnapten de Nederlandse katholieken langzaam
maar zeker uit het isolement waarin ze sedert eeuwen hadden verkeerd. Vooral door
de inspanningen van H.J.A.M. Schaepman (1844-1903) kregen ze politieke macht en die
vergrootte hun kansen op ontplooiing. In Friesland probeerde intussen de Fryske Beweging
om de Friezen en hun taal meer vrijheid en mogelijkheden te bieden. Als reactie op
de vrijzinnigheid en het socialisme in de Beweging werd in 1908 het Kristlik Frysk
Selskip opgericht. Dat was een instelling van protestants-christelijke signatuur,
waar de katholieken buiten bleven.
Natuurlijk waren er katholieken die Friese idealen koesterden maar die hadden zo hun
eigen problemen. De meeste uit Friesland afkomstige geestelijken keerden na hun studietijd
niet naar Friesland terug. De niet-Friese geestelijken die er de scepter zwaaiden
moesten vrijwel zonder uitzondering niets van het Fries hebben of bestreden het zelfs.
Door hun toedoen werden veel Friese namen met een Latijnse saus overgoten. Enkele
voorbeelden: Douwe werd Dominicus, Geale: Michaël, Sytske: Cecilia en Hiltsje: Helena.
De lijst laat zich moeiteloos aanvullen. Alle tegenwerking van de clerus ten spijt
waren er toch katholieke Friezen die het voor hun moedertaal opnamen. Een van hen
was de in 1879 in Makkum geboren Jouke van der Weij, die zich via Amsterdam en Duitsland
in Vlaanderen vestigde. Al in 1911 had hij in het blad De Voorhoede het idee geopperd
om een katholieke Friese organisatie in het leven te roepen.
Toen de eerste wereldoorlog uitbrak en Duitsers een groot deel van België bezetten
vluchtte hij in 1915 naar Nederland. Hij vestigde zich in Amsterdam, waar hij artikelen
over Vlaamse en Friese zaken begon te schrijven. Hij vond nu medestanders voor het
denkbeeld waar hij in 1911 publiekelijk mee had gespeeld en nu nam het concretere
vormen aan. In 1917 ondertekende hij, onder meer met de dichter Johannes Rijpma en
de geestelijke Titus Brandsma, een circulaire. Daarin werd er de aandacht op gevestigd
dat de Friese katholieken, 'meer dan andersgezinden', hun moedertaal ernstig hadden
verwaarloosd. Velen zouden echter toch graag in die taal willen lezen, zingen en spelen.
Maar er ontbreekt toch onder zooveel Katholieke Friezen een katholieke literatuur;
in hetgeen zij nog in het Friesch zien, vinden zij hun Roomsche geest niet leven en
spreken. Met dit doel dien geest n.l. ook in de Friesche taal tot uiting te brengen, de oude tradities van het Katholieke Friesland weder
te doen herleven. Is besloten, een vereeniging op te richten om de Friesche taal onder
de Roomsche Friezen niet slechts in eere te houden, m aar ook dienstbaar te maken aan de uiting van hun geloof en hunne tradities'.
Op 26 augustus 1917 was het zo ver. Toen werd in Leeuwarden de oprichtingsvergadering
gehouden van het Roomsk Frysk Boun. Van der Weij werd voorzitter en Titus Brandsma
secretaris. De bond stelde zich onder toezicht van de aartsbisschop van Utrecht die
zich liet vertegenwoordigen door een geestelijk raadsman.
Nog in het oprichtingsjaar kwamen de eerste afdelingen van de grond: in Leeuwarden
en in Amsterdam. In hetzelfde jaar waren er zo veel leden dat het eerste nummer van
het bondsorgaan For Roomsk Fryslân kon verschijnen. Ten gevolge van een tanende belangstelling
moest de uitgave al in 1921 weer worden gestaakt. Omstreeks 1928 nam vooral onder
de katholieke jongeren de belangstelling voor het werk van de bond duidelijk toe.
Het gevolg was dat For Roomsk Fryslân in 1929 opnieuw kon worden uitgegeven. Van meet
af aan heeft de bond zich sterk gemaakt voor de positie van het Fries in de katholieke
eredienst. En dar terwijl de tegenwerking niet gering was. Het stond pater Halvard
Hettema, die van 1945-1965 bondsvoorzitter was bij de viering van het 50-jarig bestaan
van de bond nog helder voor de geest hoe in die jaren het propageren van het Fries
in de eredienst zwart gemaakt werd en dat het op de kansel aanroeren van Friesland
en Friese problemen in strijd leek te zijn met de waardigheid van het evangelie. Maar
de bond liet het er niet bij zitten. In 1930 werd een Fries kerkboekje uitgegeven
en in 1940 volgde een zondagsmissaal. Deze en soortgelijke activiteiten zouden na
de jaren van de Duitse bezetting onverminderd worden voortgezet. Ik kom daar in het
vervolg van dit overzicht nog op terug.
Het wat merkwaardige feit doet zich voor dat juist in de bezettingsjaren, om precies
te zijn in 1942, een begin werd gemaakt met het organiseren van jaarlijkse zomerkampen
in Gaasterland. Ook in 1943 en 1944 konden dergelijke kampen op touw worden gezet.
Of de organisatoren Duitse toestemming hebben gevraagd en gekregen wordt uit de bewaard
gebleven archivalia niet duidelijk. Hoe dit ook zij: na de oorlogsjaren mochten de
kampen zich in een grote belangstelling verheugen. De bond zag zich genoodzaakt een
speciale kampraad in het leven te roepen. Het zijn vooral deze kampen geweest die
de bond in de jaren '50 van de vorige eeuw tot grote bloei hebben gebracht. Het aantal
leden liep in de duizenden. De bond kreeg afdelingen in 13 plaatsen in Friesland en
studiekringen aan de kweekschool van Hilversum, het klein seminarie te Apeldoorn en
de universiteit van Nijmegen. Andere grootscheepse manifestaties die door de bond
op touw werden gezet waren jaarlijkse toogdagen voor de Friese katholieken en geregelde
bedevaarten naar Bolsward, waar zich het beeld van Onze Lieve Vrouwe van Zevenwouden
bevindt.
For Roomsk Fryslân, dat in de bezettingsjaren ter ziele was gegaan, keerde niet terug.
De bond publiceerde aanvankelijk in Frysk en Frij, dat in samenwerking met een aantal
andere organisaties werd uitgegeven. In 1949 begon een nieuw bondsorgaan te verschijnen:
De Katholike Fries.
Ook na de oorlog bleef de bond zich sterk maken voor de positie van het Fries in de
kerk. Enkele activiteiten verdienen op deze plaats vermelding. Medewerking werd verleend
aan het in het Fries vertalen van de bijbel, mitsgaders een aantal liturgische geschriften
en het formulier voor de kerkelijke huwelijksbevestiging. Er werd met succes gewerkt
aan het samenstellen van een Friese liederenbundel ten behoeve van de parochies. Op
deze bundel verleende de bisschop van Groningen het 'nihil obstat'. Veel van deze
werkzaamheden werden verricht in samenwerking met vertegenwoordigers van andere denominaties.
In enkele gevallen werden die daadwerkelijk ondersteund. Zo kreeg in 1997 de Doopsgezinde
gemeente van Veenwouden een donatie voor het aanschaffen van Friese liedboeken. Alle
activiteiten die de bond op kerkelijk gebied ontplooide konden niet verhinderen dat
sommigen ontevreden bleven. Zo fulmineerde in 1966 een van de leden tegen de in zijn
ogen veel te lauwe reactie van het bestuur op het feit dat de bisschop van Groningen
in Friesland slechts weinig pastoors benoemde die de Friese taal machtig waren.
De contacten en samenwerkingsverbanden bleven niet beperkt tot andere kerkgenootschappen.
In het boekje dat verscheen ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan van de bond constateerde
de hoogleraar H.T.J. Miedema, dat de leden en de leiders van de bond, meer en eerder
dan andere roomsen, contact hebben gezocht en tot stand gebracht met andere Friezen,
ook de niet-katholieke. Hij had gelijk. De mogelijkheden werden al in de in 1952 van
kracht geworden statuten nadrukkelijk geopend. Artikel 4 sprak van het opnemen en
onderhouden van contact en het samenwerken met andere organisaties en instellingen
als dat zou helpen om de doelstellingen van de bond te bereiken. Een instelling waarmee
op den duur een zeer hechte samenwerking ontstond was het Kristlik Frysk Selskip.
Ik kom daar nog over te schrijven.
In het eerste artikel van de hierboven aangehaalde statuten waren de doelstellingen
van de bond geformuleerd en het kan geen kwaad het op deze plaats te parafraseren.
Het was de bond om drie dingen te doen:
1. Het bevorderen van de kennis en de beoefening van de Friese taal- en letterkunde
op katholieke grondslag
2. De katholieke Friezen in een zelfstandig organisatorisch verband te laten meewerken
aan de Fryske Beweging
3. Het voeren van of het meewerken aan acties die gericht zijn op het behoud van het
Friese taal- en volkseigen, voor zover dat gebeurt in overeenstemming met de katholieke
beginselen en opvattingen
Het is opvallend dat het streven om het Fries 'dienstbaar te maken aan de uiting van
het geloof' -om de woorden van de auteurs van de circulaire uit 1917 aan te halen-
in deze opsomming geheel verdwenen is. Het ging nu, hoe men de zaken ook wendt of
keert, veeleer om de Friese belangen in het algemeen. Als gelijktijdig ook die van
de katholieke kerk gediend konden worden was dat meegenomen. In 1969 gaf het bestuur
aan de strijd voor de belangen van het Fries nog een extra impuls. In dat jaar werd
het Arjen Witteveen Fonds in het leven geroepen. Daarmee eerde het de man die van
1925 tot 1952 secretaris was geweest, zij het dat hij in zijn laatste levensjaren
de werkzaamheden grotendeels aan anderen overliet. Het fonds stelde zich ten doel
'het bevorderen van het gebruik van de Friese taal op cultureel, godsdienstig, maatschappelijk
en kerkelijk gebied in de ruimste zin van het woord'. Dat moest vooral gebeuren door
het uitgeven van publicaties te bevorderen. Zo werd geld beschikbaar gesteld voor
een studie over de kerkgeschiedenis van Oosterwierum en de hierboven al genoemde liederenbundel
ten behoeve van de Friese parochies.
In de jaren die volgden was sprake van een gestage afname van de belangstelling voor
werk van de bond, een lot dat talrijke kerkelijke en maatschappelijke instellingen
trof. Wie het voorwoord bij de herdenkingsbundel uit 1967 aandachtig leest kan vaststellen
dat voorzitter Aukes toen de bui al min of meer zag hangen. Het zou nog 30 jaar duren
voor hij ten slotte tot ontlading kwam. Een uitvoerige beschrijving van alle factoren
die in drie decennia het einde van de bond hebben bewerkstelligd valt buiten het kader
van dit overzicht. Ik volsta met een enkele opmerking. Men kan denken aan de tanende
interesse om zich in te zetten voor kerkelijke en maatschappelijke instellingen in
het algemeen en aan de voortschrijdende deconfessionalisering in het bijzonder. En
natuurlijk had ook de hoogleraar Miedema geen ongelijk toen hij aan het slot van zijn
historisch overzicht vaststelde dat veel dierbare roomse gebruiken verdwenen en dat,
vooral als resultaat van het tweede Vaticaans Concilie, de grenzen tussen katholieken
en andere christenen begonnen te vervagen. Omdat dat besef ook bij de niet-katholieken
veld won zou op den duur het Roomsk Frysk Boun kunnen worden omgezet in een Kristlik
Frysk Boun.
Op 17 maart 1997 ging de ledenvergadering akkoord met het bestuursvoorstel de bond
op te heffen. Een datum werd niet vastgesteld omdat de liquidatie op een ordentelijke
manier moest worden afgehandeld. In de eerste plaats werd de kampraad, die altijd
onder de vleugels van het bestuur had geopereerd, omgezet in zelfstandige rechtspersoon.
Voorts werd, nadat aan alle financiële verplichtingen was voldaan, het resterende
kapitaal overgemaakt naar het Arjen Witteveen Fonds.
In april 1998 werd de officiële opheffing een feit. Het bestuur deed de leden een
laatste circulaire toekomen. Daarin werd meegedeeld dat de bond niet was opgeheven
omdat zijn doelstellingen allemaal verwezenlijkt waren maar omdat er te weinig mensen
waren die aan die verwezenlijking een steentje wilden bijdragen. Sommige van de werkzaamheden
waarmee de Bond zich had belast moesten ook in de toekomst worden voortgezet. Dat
gold in het bijzonder voor het vervaardigen en uitgeven van Friese teksten voor de
katholieke liturgie. Het Arjen Witteveen Fonds en het Kristlik Frysk Selskip zouden
in het vervolg zich daarmee belasten. De leden van de Bond werden opgeroepen zich
aan te sluiten bij dat Kristlik Frysk Selskip, waar de bond in de laatste jaren van
zijn bestaan al innige betrekkingen had onderhouden. Tenslotte kregen de leden een
klein afscheidscadeau toegestuurd. Een bundel met preken, opvallend genoeg niet van
katholieke geestelijken maar van voorgangers in de zwarte kerken van de Verenigde
Staten.
Het archief en de inventarisatie
Het archief van het roomsk Frysk Boun is in twee étappes bij het voormalige Ryksargyf
gearriveerd. De hoofdmoot werd in 1986 in bewaring gegeven. Nadat de bond in 1998
was opgeheven volgde een jaar later het resterende deel. Bij die gelegenheid werd
besloten het hele bestand aan het Ryksargyf te schenken.
Tijdens de inventarisatie werd duidelijk dat de volgende archieven kunnen worden onderscheiden:
1. Het hoofdarchief van de Bond
2. Het archief van de toneelafdeling
3. Het archief van het Arjen Witteveen Fonds
4. Het persoonlijke archief van pater Halvard Hettema OFM
5. Het persoonlijke archief van Jacoba J.H.M. Hanenburg
Tenslotte is er een vrij aanzienlijke afdeling met ter documentatie verzamelde stukken,
die verderop kort aan de orde komt. Over de archieven het volgende:
De archieven van de toneelafdeling, van het Arjen Witteveen Fonds en van Jacoba Hanenburg
zijn gering van omvang en kunnen hier verder buiten beschouwing blijven. Het hoofdarchief
van de Bond zoals dat door het bestuur werd overgedragen bevat nauwelijks stukken
van voor 1953. Waar die zijn gebleven zal wel nooit meer te achterhalen zijn. Nu bevond
zich in de collectie van het voormalige FLMD één doos met stukken uit de beginjaren.
Die werden aan het hoofdarchief toegevoegd en in de op deze inleiding volgende inventaris
beschreven.
Behalve het hoofdarchief van de bond treft de onderzoeker een aanzienlijke hoeveelheid
stukken aan die deel uitmaken van het persoonlijke archief van pater Halvard Hettema
OFM, die van 1945-1965 bondsvoorzitter was. Tussen 's mans persoonlijke stukken werden
archivalia aangetroffen die hij had ontvangen of opgemaakt uit hoofde van zijn voorzitterschap.
Deze stukken werden, zo veel als doenlijk was, naar het hoofdarchief overgebracht.
Zo veel als doenlijk was, want de toestand waarin het archief van de pater zich bevond
was zo chaotisch dat de inventarisator, die geen tijd had om elk briefje nauwgezet
te bestuderen, gemakkelijk stukken over het hoofd kan hebben gezien. Hoe dit ook moge
zijn: als aanvulling op het bondsarchief is dat van Hettema onontbeerlijk, temeer
waar het oudere stukken bevat die in het hoofdarchief ontbreken. Zowel het hoofdarchief
als dat van pater Hettema waren omvangrijk genoeg maken van een rubrieksindeling te
rechtvaardigen. Deze indeling blijft hier verder onbesproken. Ik volsta met de onderzoeker
te verwijzen naar de uitvoerige inhoudsopgave.
Zowel bij het hoofdarchief als dat van pater Hettema werd een aanzienlijke hoeveelheid
stukken aangetroffen die uitsluitend documentaire waarde hebben. Zij werden in een
afzonderlijke rubriek beschreven, waarin duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de
beide archiefvormers.
De hier beschreven archieven hebben een gezamenlijke omvang van ruim 3m'. Voor het
raadplegen van stukken die jonger zijn dan 10 jaar is toestemming vereist van de directeur
van Tresoar.
Leeuwarden, 2 februari 2006
Sjoerd de Haan.