INLEIDING
TUSSEN COÖPERATIES EN AANDEELHOUDERS
Een beknopte geschiedenis van de Leeuwarder IJs- en Melkproductenfabrieken
‘Zo gaan wij, steunend op wat bereikt is [-] de toekomst tegemoet [-] ons baserend
op het stevig fundament van het heden, strevend naar het betere, naar uitbouw waar
gewenst, naar hervorming indien noodzakelijk…’ De directie van de Lijempf in 1952 [NOTE ‘De balans na 40 jaren’. In:(november 1952), 170]
Van Lijempf tot Lypack
Op 29 november 1912 werd een bedrijf opgericht dat zich in eerst in de Noord-Nederlandse
en later in de landelijke, ja zelfs in de mondiale zuivelindustrie een tamelijk prominente
plaats zou weten te verwerven: de Naamloze Vennootschap Leeuwarder IJs- en Melkpoederfabrieken,
kortweg de Lijempf. In 1922 werd de naam veranderd in Leeuwarder IJs- en Melkproductenfabrieken.
Om de liefhebber van zevenmijlspassen te gerieven volgt om te beginnen in kort bestek
een beeld van de ontwikkelingen die het concern in de volgende decennia doormaakte:
in 1952, toen het zijn 40-jarig bestaan herdacht, werkten 19 fabrieken in Lijempfverband.
[NOTE Ik vond het niet zinvol alle fabrieken op te sommen die door de oprichters van
de vennootschap werden ingebracht. De lezer vindt een volledig overzicht in het gedenkboekje
dat in 1937 verscheen. Huttinga, J.F, NV Lijempf 1912-1937 (z.pl. 1937) 7-8. Ik vestig
er nu reeds de aandacht op dat ik in deze inleiding evenmin plaats inruim voor beschouwingen
over alle fabrieken die in de loop van de jaren door de Lijempf werden aangekocht
of van de hand gedaan. Ik volsta met de onderzoeker te verwijzen naar de uitvoerige
inhoudsopgave bij de inventaris. In de tekst van deze inleiding zal slechts een enkele
fabriek worden genoemd.] Vanzelfsprekend steeg ook het aantal werknemers. In 1919
waren nog geen 500 mensen bij de vennootschap in dienst, in 1952 ruim 2000. Vrij snel
na 1952 raakte de Lijempf verzeild in een schier onstuitbaar aftakelingsproces, waarbij
de ene reorganisatie op de andere volgde. Ook toen de vennootschap zijn zelfstandigheid
had moeten prijsgeven gingen die onverminderd door. Op den duur bleef in Leeuwarden
alleen een verpakkingsbedrijf over, dat in 1995 door de eigenaar van de hand werd
gedaan en later onder een andere naam voortgezet. En daarmee was de naam Lijempf verdwenen.
Uit Fryslân, maar niet uit Nederland. In Kampen bestaat tot op de huidige dag een
zuivelbedrijf –eens onderdeel van het Leeuwarder Lijempfconcern- dat de oude naam
nog voert.
In het vervolg van deze beschouwing zal de aandacht van de op meer details gespitste
lezer hoofdzakelijk worden gevraagd voor de opkomst, de bloei en het verval van de
vennootschap die vanuit het hoofdkantoor in de Friese hoofdstad bestuurd werd. Hoofdzakelijk,
want het derde hoofdstuk is helemaal gewijd aan het bedrijf in Kampen, dat druk bezig
is zijn koers voor de toekomst te bepalen.
Aan de wieg van de Lijempf stond de Groninger industrieel Jan Evert Scholten (1849-1918),
die in Friesland en Groningen een aantal zuivelfabrieken bezat. Scholten had aanvankelijk
met het plan rondgelopen zijn Friese fabrieken op coöperatieve leest te schoeien en
ze onder te brengen bij de Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Friesland. Hem
was duidelijk te verstaan gegeven dat hij daar niet welkom was omdat zijn motieven
niet zouden stroken met de doelstellingen van de coöperatieve beweging. [NOTE Wierma,
J.P. en K. Tjepkema,(Drachten 1959) 175.] En dus koos hij voor zijn bedrijven een
andere weg. In 1911 kocht hij de gebouwen en terreinen van de opgeheven Leeuwarder
Strokartonfabriek [NOTE Schroor, Meindert,(Leeuwarden 2006) 11-12. Zie voor een korte
levensbeschrijving van Scholten: Huttinga,, 4.] aan. Vervolgens werd een jaar later
de Lijempf opgericht. Scholten en een aantal medeoprichters brachten in de nieuwe
vennootschap 8 zuivelfabrieken in, die, behoudens één uitzondering, in de provincies
Friesland en Groningen gevestigd waren. [NOTE Deze uitzondering was de zuivelfabriek
in Den Burg op Texel. Al tijdens de oprichtingsvergadering werd besloten dat die van
de hand zou worden gedaan omdat hij niet paste in het concern dat de oprichters voor
ogen stond. Huttinga,, 8.]
Leeuwarden kreeg in de organisatie van de vennootschap een bijzondere en prominente
plaats toebedeeld. Op het terrein van de voormalige strokartonfabriek [NOTE De Lijempf
was gevestigd aan Achter de Hoven, ongeveer op de plaats waar nu het gebouw van de
Leeuwarder Courant staat.] werd een imposant gebouwencomplex uit de grond gestampt.
[NOTE Zie voor de financiële aspecten van de sloop van de strokartonfabriek en de
nieuwbouw vooral inv. nr. 535.] Daarin vestigde het bedrijf zijn hoofdkantoor met
wat men vandaag de dag zou noemen ondersteunende diensten: een smederij, een timmerwerkplaats,
een blikassemblagefabriek, in- en verkoopafdelingen en een laboratorium. [NOTE Voor
het bouwen van de verschillende bedrijfsonderdelen hadden burgemeester en wethouders
van Leeuwarden al in 1911 toestemming gegeven. Zie inv. nr.588.] Voor de opslag van
de elders vervaardigde producten bouwde men er tevens een kaaspakhuis met een boterkelder.
Er werd nadrukkelijk voor gekozen in Leeuwarden geen zuivelfabriek te bouwen en die
is er ook nooit gekomen. In latere jaren werd op het fabrieksterrein weliswaar een
melkinrichting gebouwd, maar die kon niet tot de zuivelfabrieken gerekend worden.
Ik kom er nog op terug. Tenslotte verrees op het fabrieksterrein een ijsfabriek. Die
produceerde geen consumptie-ijs, dat bestond in die dagen nog niet eens, maar ijs
voor koelingdoeleinden. Aanvankelijk was dat alleen bestemd voor de tot het concern
behorende fabrieken. Maar al snel werden grote hoeveelheden aan derden verkocht. De
gemeente Leeuwarden en de Spoorwegen waren belangrijke afnemers.
Het bedrijf van de door de coöperatieve zuivelindustrie geweerde Scholten was een
particuliere onderneming en behoorde als zodanig nadrukkelijk tot een minderheid,
zeker in Friesland. De eerste zuivelfabrieken daar mogen dan tot stand zijn gekomen
door de inspanningen van ondernemende particulieren [NOTE Bakker, M.S.C,(Zutphen 1991),
50-52.] , ze zijn binnen de kortste keren door de coöperaties overvleugeld. Al in
1896 waren er meer coöperatieve dan particuliere zuivelfabrieken gevestigd. [NOTE
Roosenschoon, C.F.,(z.pl. 1972) 11. De eerste particuliere zuivelfabriek in Friesland
was ‘Freia’ in Veenwouden, die in 1879 met de productie begon. In 1886 ging in Warga
de eerste coöperatieve fabriek van start.] Toen de Lijempf met zijn activiteiten begon
telde Friesland inmiddels tientallen zuivelfabrieken, waarvan verreweg de meeste in
handen waren van coöperaties. [NOTE Daarvan zijn er door de jaren heen veel meer dan
100 geweest. Zie voor een overzicht: Haan, S. de,(Leeuwarden 1996) 30-33.]
De directie van de Lijempf – die niets van de coöperaties moest hebben, hun doen en
laten met argusogen volgde en wanneer het zo uitkwam zelfs voor hun praktijken waarschuwde
[NOTE Zo richtte de directie zich omstreeks 1920 –het exacte jaar heb ik niet kunnen
vaststellen- met een circulaire tot haar melkleveranciers. Daarin werd er met zo veel
woorden, en op tamelijk losse gronden, voor gewaarschuwd dat coöperatieve zuivelfabrieken
zich bij het werven van klanten soms van onoorbare praktijken bedienden. Inv. nr.
2155. Hierbij moet men in het oog houden, dat de strijd tussen particuliere en coöperatieve
zuivelfabrieken een landelijk fenomeen was, dat zijn oorsprong vond in de principiële
verschillen tussen beide bedrijfsvormen. Croesen, V.R.IJ.,(’s-Gravenhage 1932) 93-94.]
- realiseerde zich terdege dat haar bedrijven zich alleen een plaats op de markt konden
verwerven en die vervolgens ook behouden als ze zich wisten te onderscheiden; als
er, met andere woorden, meer uit de fabrieken kwam dan alleen de traditionele boter
en kaas. Zo begon in 1914 het bedrijf in Drachten als eerste in Nederland met de fabricage
van verstuivingpoeder. [NOTE Bij het verstuivingsprocédé wordt de melk na pasteurisatie
ingedikt en daarna verstoven in een toren waar warme melk wordt ingeblazen. ‘Van boer
tot klant’. In: <BURS>Inzicht. Maandblad voor de vrije boer</i> (november
1952) 182.] In andere fabrieken werd een begin gemaakt met de productie van chocolademelk
en yoghurt.
Toen in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog de prijs van ondermelk [NOTE Dat is melk
waarvan de room is afgetapt. Men spreekt dan ook wel van tapte melk.] scherp daalde
werd er bij de Lijempf textielcaseïne [NOTE Caseïne, ook wel kaasstof genoemd, is
het belangrijkste eiwit in koemelk en tevens het meest gebruikte eiwit in de voedselindustrie.
De stof wordt gewonnen door de melk aan te zuren.] uit gefabriceerd. Naar dat product
was veel vraag ontstaan toen men er in het buitenland in geslaagd was het als grondstof
voor melkwol te gebruiken. In 1938 nam de Lijempf bijna de helft van de Nederlandse
caseïneproductie voor zijn rekening. [NOTE ‘Van 1912 naar 1952. Hoe de N.V. Lijempf
tot ontwikkeling kwam’. In:(november 1952) 171.]
Naast het fabriceren van nieuwe producten stond bij de Lijempf van meet af aan specialisatie
hoog in het vaandel. In de praktijk betekende dit dat niet in alle fabrieken dezelfde
producten werden gemaakt. In sommige produceerde men vooral boter en kaas terwijl
men zich in andere hoofdzakelijk toelegde op de fabricage van bij voorbeeld gecondenseerde
melk of andere producten. Dankzij de efficiënte bedrijfsorganisatie konden die fabrieken
zich bijna uitsluitend op de productie richten. De organisatorische en technische
ondersteuning, de voor de productie noodzakelijke research mitsgaders de verkoop van
de eindproducten kwamen grotendeels voor rekening van het hoofdkantoor en de andere
bedrijfsonderdelen in Leeuwarden.
De directie zag er scherp op toe dat de ondernemingen die deel uitmaakten van het
concern rendabel waren. Leden ze verlies of werden ze te klein bevonden dan werd niet
geschroomd om ze te sluiten of met andere vestigingen samen te voegen. In deze beschouwing
kan geen plaats worden ingeruimd voor een complete bedrijfsgenealogie maar enkele
voorbeelden van sluiting of concentratie mogen niet ontbreken. Vrijwel direct na de
oprichting van de vennootschap verdwenen de fabrieken in Den Burg en Oenkerk van het
toneel: ze pasten niet in de toekomstvisie van de bedrijfsleiding. In 1931 werd het
bedrijf in Suameer gesloten. De melkontvangst werd overgenomen door de vestiging in
Drachten. Of het personeel mee verhuisde of simpelweg aan de dijk werd gezet is mij
bij oppervlakkige bestudering van de beschikbare bronnen niet duidelijk geworden.
Ondanks sluitingen en fusies vertoonde het totale aantal fabrieken dat onder de paraplu
van de Lijempf opereerde een gestage groei. Toen de vennootschap in 1937 zijn 25-jarig
bestaan vierde zwaaide de directie de scepter over 13 vestigingen. De fabrieken die
werden aangekocht blijven hier grotendeels buiten beschouwing. Ik maak een uitzondering
voor de zuivelfabriek in Kuinre, die in 1935 werd verworven. Daarmee was de Lijempf
voor de eerste keer in zijn bestaan buiten de grenzen van zijn oorspronkelijke Friese
en Groninger werkgebied getreden
De hoeveelheid melk die door de Lijempffabrieken jaarlijks werd verwerkt was tegen
die tijd opgelopen tot meer dan 120.000.000 kilo per jaar. [NOTE Huttinga,, 45.] Dit
betekende dat het concern afhankelijk was van de medewerking van een groot aantal
boeren, die in de bedrijfsterminologie veelal ‘melkleveranciers’ of eenvoudigweg ‘leveranciers’
werden genoemd. De directie hechtte veel waarde aan het onderhouden van goede betrekkingen
met deze mensen maar realiseerde zich ook, dat dit een zwaardere opgaaf werd naarmate
het werkgebied zich uitbreidde en het aantal leveranciers toenam. Ze probeerde er
wat aan te doen. In 1940 verscheen de eerste editie van het Lijempf-Jaarboekje. [NOTE Inv. nr. 2116.] Uit het voorwoord wordt duidelijk dat de directie bevreesd
was voor het verwateren van de contacten. Door de uitgave van jaarboekjes hoopte zij
de banden wat nauwer aan te halen. [NOTE ‘Aan onze melkleveranciers’. In:(1940) 3.]
De artikelen die er in verschenen moesten ertoe bijdragen ‘de ontwikkeling van de
lezers op te voeren’ en dit voerde tot de consequentie dat er soms pittige onderwerpen
werden behandeld. En dus kwam de redactie in 1947 met een wat paternalistisch aandoend
advies: ‘Wij zijn er ons ten volle van bewust, dat er veehouders zijn die een artikel
bij de eerste lezing te moeilijk vinden; wij geven U in overweging deze artikelen
niet ter zijde te leggen, maar een uurtje uit te trekken om het gelezene nogmaals
te bestuderen’. [NOTE (1947), 8-9.]
De jaarboekjes zouden - met een onderbreking in het laatste oorlogsjaar- tot 1947
blijven verschijnen. Toen gaf de directie gehoor aan de stemmen die vonden dat met
het publiceren van een boekje per jaar niet kon worden volstaan. En zo kwam de eerste
aflevering van de pers van het bedrijfsorgaan Inzicht. Maandblad voor de vrije boer. Dit moest de rol overnemen die voorheen door de jaarboekjes was vervuld. [NOTE Onder
‘vrije boeren’ moeten in dit verband worden verstaan boeren die hadden verkozen hun
melk aan een particuliere fabriek te leveren en zich niet bij een coöperatie aan te
sluiten.] Ten behoeve van de serviceverlening aan de melkleveranciers werd in 1946
een landbouwkundige afdeling in het leven geroepen. De adviezen die deze afdeling
aan de melkleveranciers verstrekte waren gratis. [NOTE ‘Van 1912 naar 1952, 174.]
De Lijempfproducten werden al in een vroeg stadium niet uitsluitend in Nederland aan
de man gebracht. Aanvankelijk richtte het bedrijf zich vooral op de Engeland, van
oudsher een belangrijk afzetgebied voor Nederlandse zuivelproducten in het algemeen
en de Friese in het bijzonder. [NOTE Croesen,, 166.] Al in 1914 werd een verkoopkantoor
in Londen opgericht, dat later werd verzelfstandigd en Lijempf London ging heten.
[NOTE Zie vooral de inv. nrs. 1861-1866.] De handel met het buitenland bleef echter
niet beperkt tot het Verenigd Koninkrijk. Al omstreeks 1925 had het bedrijf in meerdere
landen binnen en buiten Europa agenten in dienst. [NOTE Zie voor een overzicht de
brochure(z.pl. z.j.) 13-14.] Kort na 1926 werd hoofdzakelijk ten behoeve van de buitenlandse
relaties een in het Nederlands, Frans, Duits en Engels gestelde brochure uitgegeven.
Daarin stelde de directie niet ten onrechte ten aanzien van het door haar geleide
bedrijf vast: ‘Op alle markten genieten haar producten een uitstekende reputatie en
hebben zich, met behulp van een goed georganiseerde kring van buitenlandsche vertegenwoordigers,
een blijvende plaats verworven’. [NOTE (z.pl. z.j.) 4.] Deze woorden werden neergeschreven
toen de activiteiten die de vennootschap in het buitenland ontplooide nog maar amper
aan de kinderschoenen waren ontgroeid. Vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog
zou de afzet van Lijempfproducten in soms verre buitenlanden een grote vlucht nemen.
Maar laat ik niet te veel op de gebeurtenissen vooruitlopen.
Al met al had de Lijempf in een tijdsbestek van een kleine 15 jaar -in weerwil van
een moeilijke periode in de jaren van de Eerste Wereldoorlog [NOTE De regering bepaalde
de maximumprijzen voor boter en kaas en stelde paal en perk aan de uitvoer van deze
producten. Roosenschoon, C.F.,(z.pl. 1975) 25. De regering riep een commissie in het
leven die zich moest belasten met de verdeling van de consumptiemelk voor binnenlands
gebruik en met de regeling van de uivoer van de schaarse hoeveelheden melk en melkproducten
die niet onder het door de regering afgekondigde verbod vielen. Lijempfdirecteur Huttinga
was vanaf het begin penningmeester van deze ‘Vereeniging van Fabrieken van Melkproducten’.
Zie hierover: Wagenaar Hummelinck, M.G.,(z.pl. 1924) 130. Bovendien moesten de zuivelfabrieken,
zoals alle bedrijven, een deel van hun winst aan de staat afstaan, toen die begon
met het heffen van de zgn. Oorlogswinstbelasting. Huttinga,, 25.] - de wind behoorlijk
in de zeilen gekregen. Maar de problemen bleven niet uit. Vanaf 1926 begonnen de prijzen
van boter, tarwe en maïs op de wereldmarkt snel te dalen. Het waren de voortekenen
van de economische wereldcrisis, die in 1929 losbrak.
De gevolgen werden aan het einde van 1930 in hun volle omvang voor de Nederlandse
melkveehouderij en zuivelbereiding voelbaar. [NOTE (z. pl. 1933) 41.] De handel in
landbouw- en zuivelproducten stortte grotendeels in omdat de ene regering na de andere
in protectionisme vluchtte. Engeland trof extra maatregelen om de zuivelproducten
uit zijn koloniën te beschermen. In 1931 besloot de Britse regering het Pond Sterling
te devalueren. Het kabinet in Den Haag daarentegen weigerde halsstarrig de Gouden
Standaard los te laten. De consequenties voor de Nederlandse zuivelindustrie logen
er niet om: de door haar geproduceerde boter en kaas werden op de internationale markten
uitgesproken duur en bij gevolg vertoonden de verkoopcijfers een dramatische daling.
[NOTE Roosenschoon,, 49-53. Hoe het wel moest bewees de Deense regering, die het Engelse
voorbeeld vrijwel onmiddellijk volgde en overging tot devaluatie van de Kroon. Het
gevolg was dat de Deense landbouw- en zuivelproducten op de internationale markten
niet te duur werden en de export niet noemenswaardig stagneerde.]
De Lijempf bleef bij dit alles bepaald niet buiten schot. Toen de directie in 1952
–ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het concern- een korte terugblik formuleerde
maakte ze vooral gewag van betalingsmoeilijkheden met Duitsland en het teloor gaan
van de zo zorgvuldig opgebouwde afzetmogelijkheden in Engeland. [NOTE ‘De Balans’,
168.] In een poging de verkoop enigszins op peil te houden richtte het bedrijf zich
nu intensiever op de binnenlandse markt en dat bleef niet zonder resultaat. [NOTE
Huttinga,, 41-42.] In 1928 werd bovendien een begin gemaakt met de handel in zuivelproducten
die niet door de eigen fabrieken waren vervaardigd. Met de oprichting van het Lijempf
Exportbureau probeerde het concern zich een plaats te veroveren in de commissiehandel
in zuivelproducten. [NOTE Inv. nr. 172.] Na het midden van de jaren ’30 kroop de zuivelindustrie
langzaam weer uit het dal en daar profiteerde de Lijempf van. Bij de viering van het
25-jarig bestaan in 1937 was er weer ruimte voor een gematigd optimisme. [NOTE Niet
onvermeld mag blijven dat tijdens de jubileumreceptie de voorzitter van de afdeling
Leeuwarden van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel zei wel eens bang te zijn
geweest dat de hoofdzetel van het bedrijf naar Groningen zou worden verplaatst. De
president-commissaris stelde hem gerust. De gedachte daaraan was nog nooit bij de
directie opgekomen. ‘De Lijempf is Friesch en blijft Friesch’. Deze mededeling werd
met applaus ontvangen. Aldus de Leeuwarder Courant van 3 november 1937.] Dat klonk
ook door in ’t Lied van de Lijempf, dat tijdens de jubileumrevue werd aangeheven:
Zoo werd door werkkracht en organisatie Wetenschap, handelsgeest en fantasie, ’t Oude
product een moderne creatie ’t Zuivelbereiden een landsindustrie. En ’t Friesche Meisje
gaat over de grenzen, Als het symbool van wat fijn is en goed, In alle landen bewijst
het de mensen Wat hier de Lijempf in Nederland doet. [NOTE Inv. nr. 1453. De teksten voor deze revue waren van de hand van niemand minder
dan Jacques van Tol.]
Maar de optimistische klanken verstomden snel. In 1940 werd Nederland door de Duitsers
bezet en terstond brak voor de Lijempf een moeilijke tijd aan omdat de export naar
het buitenland in het algemeen grotendeels en die naar Engeland helemaal werd lamgelegd.
De producten moesten nu weer, net zoals dat in de crisisjaren het geval was geweest,
hoofdzakelijk binnen de landsgrenzen worden afgezet. [NOTE Er konden natuurlijk nog
wel zaken gedaan worden met landen die Duitsland wel gezind waren. Zo ging de export
van caseïne naar Italië onverminderd door.] Maar dat was bij lange na niet alles.
In de bezettingsjaren werd de Nederlandse zuivelindustrie, om met Roosenschoon te
spreken, bedolven onder ‘een hagelbui van regelingen’, waarvan hij vervolgens een
beknopt maar treffend overzicht geeft. [NOTE Roosenschoon,, 65-66.] Het waren stuk
voor stuk maatregelen die het zuivelleven er niet makkelijker op maakten zoals ook
de Lijempf tot zijn schade en schande zou ervaren. Met welke moeilijkheden de vennootschap
zoal te maken kreeg komt zo meteen aan de orde.
Het mag opvallend genoemd worden dat het bedrijf –ondanks alle moeilijkheden die de
bezettingsjaren met zich sleepten - er toch nog in slaagde uit te breiden. In 1941
werd een samenwerkingsverband aangegaan met het bedrijf ‘Crema’ in Haringhuizen en
daarmee betrad het concern voor de eerste keer in zijn bestaan de Noord-Hollandse
bodem. De aanleiding vloeide overigens rechtstreeks voort uit de tijdsomstandigheden:
er was een verbod op het vervoeren van melk over de Afsluitdijk afgekondigd. In 1943
volgde een belangrijke overname: Lijempf kwam in het bezit van alle aandelen van Van
Heels Holding Company in Amsterdam. Een onderdeel van deze holding was Van Heels Gecondenseerde
Melkmaatschappij. Deze naam bleef bestaan maar de door de maatschappij beheerde zuivelfabrieken
in Kampen en Oldebroek gingen feitelijk deel uitmaken van de Lijempf.
Het concern mocht er dan in slagen af een toe een fabriek over te nemen, daar stond
tegenover dat andere de poorten moesten sluiten, ‘al dan niet op aandringen van profiteurs
en collaborateurs’ herinnerde de directie zich in 1952. [NOTE ‘De Balans’, 168.] En
daarmee zijn we bij de bezettingsperikelen aangeland. Daarvan kan ik er in het bestek
van deze inleiding vanzelfsprekend slechts enkele memoreren. In het in 1946 verschenen
jaarboekje schreef de directeur dat verschillende fabrieken waren stilgelegd ‘zoogenaamd
noodzakelijk wegens kolenbesparing, doch in feite niets anders beoogende dan wegvoering
van onze menschen en machines naar Duitschland’. [NOTE ‘Aan onze melkleveranciers’.
In:(1946) 8-9. Het is opvallend dat in dit stuk bij het wedervaren van het bedrijf
gedurende de bezettingsjaren uitvoerig wordt stilgestaan en dat aan de lotgevallen
van de medewerkers niet meer dan een zijdelingse opmerking wordt gewijd.] Naarmate
de oorlog langer duurde trad een steeds grotere stagnatie in de melkaanvoer op. Boeren
leverden in veel gevallen melk rechtstreeks aan particulieren. Een omvangrijk deel
van de productie moest aan de Duitse Wehrmacht worden afgestaan, die bovendien beslag
legde op een deel van de vervoermiddelen. [NOTE Zie voor het afstaan van vervoermiddelen
aan het Duitse leger de inv. nrs. 764 en 765.] Een deel van de machines en werktuigen
viel ten prooi aan Duitse roofzucht. [NOTE Inv. nr. 705.]
Om de fabrieken zo goed en zo kwaad als dat ging draaiende te houden zag het concern
zich genoodzaakt zijn aandacht te richten op de fabricage van allerlei nieuwe producten,
zoals daar waren: kunsthoning, karamel en kunsteiwit. Ten behoeve van het vervaardigen
en verkopen van het laatstgenoemde product werd in nauwe samenwerking met de in Stuttgart
gevestigde Milei-GmbH een speciaal bedrijf in het leven geroepen: de NV Milijempf,
die Den Haag als statutaire vestigingsplaats kreeg. [NOTE Milijempf NV bleef na de
oorlog, althans in naam, nog een paar jaar voortbestaan. Pas in 1952 werd het aandelenbezit
geliquideerd en de vennootschap ontbonden. De afkorting GmbH staat voor ‘Gesellschaft
mit beschränkter Haftung’, in het Nederlands: vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Deze bedrijfsvorm is in Nederland onbekend.]
Behalve voor het bedrijf waren de bezettingsjaren ook voor het personeel verre van
gemakkelijk. Het kreeg te maken met gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Wie zich
daar niet voor wilde lenen moest onderduiken. [NOTE Inv. nrs. 307 en 308.] De salarissen
van de medewerkers die ten gevolge van de oorlogsomstandigheden niet op hun werk konden
verschijnen werden doorbetaald. De directeur, ir. Cats, telg uit een Joods geslacht,
werd door de bezetters gedwongen zijn functie neer te leggen. Korte tijd later dook
hij onder. [NOTE Na het ontslag van Cats en zijn daarop volgende onderduik bleef het
bedrijf contact met hem onderhouden. De Duitsers, die in de door hem verlaten woning
klaarblijkelijk huiszoeking hadden gedaan, lieten er geen misverstand over bestaan
dat zulks niet de bedoeling was: ‘Aus dem bei dem geflüchteten Juden Cats vorgefundenen
Briefwechsel habe ich ersehen, dass Cats noch am 7.10 Post von ihrer Firma erhalten
hat. Ich ersuche Sie, jegliche Beziehungen zu Cats abzubrechen’. In inv. nr. 147.]
Hij overleefde de bezettingsjaren en kon in 1945 de leiding van het concern weer op
zich nemen. Al met al werd, vooral in de twee laatste jaren van de bezetting, het
in stand houden van een normale bedrijfsvoering steeds moeilijker, zij het niet helemaal
onmogelijk. Toen in 1945 de bevrijding kwam kon de directie opgelucht vaststellen,
dat ze in weerwil van alle problemen het concern betrekkelijk ongeschonden door de
donkere jaren had geloodst.
Ik mag de aantekeningen over de lotgevallen van het bedrijf in bezettingstijd niet
afsluiten zonder gewag te maken van het feit dat in de Hongerwinter voedselpakketten
naar relaties in het westen van Nederland werden gestuurd en aan dat aan de bedrijfspoort
geregeld zuivelproducten werden uitgedeeld aan mensen die op ‘hongertocht’ waren.
Toen de toeloop te groot werd moesten deze verstrekkingen noodgedwongen worden ingeperkt.
Na de Duitse capitulatie moest de draad van de productie weer worden opgevat. Daarbij
was het van eminent belang dat de melktoevoer naar de fabrieken zo snel als maar enigszins
mogelijk was op gang kwam. Op 17 april 1945, dat wil zeggen: twee dagen na de bevrijding
van de provincie, kregen de Friese melkleveranciers een circulaire in huis met de
mededeling dat ze met de rechtstreekse melkverkoop aan particulieren moesten stoppen.
[NOTE Inv. nr. 776.] De meeste fabrieken die in de bezettingsjaren de productie hadden
moeten staken, werden geleidelijk aan weer in gebruik gesteld. Bij de zuivelfabriek
op het Kampereiland lukte dat niet omdat de gemeente Kampen op grond van nogal formalistisch
aandoende argumenten dwars ging liggen. [NOTE Zie inv. nr. 1684 en de uitvoerige annotatie
daarbij.] Langzaam maar zeker wist het bedrijf de moeilijkheden van de eerste naoorlogse
jaren te overwinnen en kon er weer aan expansie worden gedacht. Daarbij wist het vooral
zijn positie in Noord-Holland aanzienlijk te versterken. Opvallend was in dit verband
het besluit om een samenwerkingsverband aan te gaan met de in Stompetoren gevestigde
zuivelfabriek ‘De Eendracht’, die deel uitmaakte van een coöperatieve vereniging.
De oude afkeer van de coöperaties was klaarblijkelijk danig bekoeld! Sterker: met
het zetten van deze stap schreef de Leeuwarder onderneming zuivelgeschiedenis. Een
samenwerkingscontract tussen een particuliere en een coöperatieve zuivelfabriek was
een novum. [NOTE Inv. nrs. 475 en 476.]
Onder de bedrijven die de Lijempf in Noord-Holland verwierf bevonden zich een tweetal
melkinrichtingen. Het is hier de plaats om aan die onderdelen van het bedrijf een
enkel woord te wijden. Een melkinrichting, ik vestigde daar hierboven al de aandacht
op, is geen zuivelfabriek. Wat het wel is vermeldde ik daarbij niet. Welnu, het is
een onderneming die zich bezig houdt met de distributie van consumptiemelk en zuivelproducten.
Al voor de oorlog bezat de Lijempf een dergelijke inrichting in Leeuwarden en daar
werden op den duur die in Groningen, Sappemeer, Hoorn en Alkmaar aan toegevoegd. In
de meeste van deze plaatsen was een belangrijk deel van de consumptiemelkvoorziening
in handen van de Lijempf. Bovendien was ook aan sommige zuivelfabrieken een melkinrichting
verbonden. De consumptiemelk en de melkproducten werden zowel door de zelfstandige
melkhandel aan de man gebracht als door venters die in dienst waren van het bedrijf.
[NOTE ‘Van boer tot klant’, 183. Zie voor de praktijk van consumptiemelk- en zuivelproductenvoorziening
in de Friese hoofdstad inv. nr. 1031.]
In 1947 werd begonnen met de fabricage en verkoop van producten die de naam van het
bedrijf over de hele wereld zouden vestigen: kindervoeding, babyvoeding ten behoeve
van consumptie in de tropen en ijsmix. [NOTE IJsmix was een poeder dat, vermengd met
water en vervolgens ingevroren, in roomijs werd omgezet. Dit product, dat van de Amerikanen
was afgekeken, werd door de Lijempf in Nederland geïntroduceerd.] De verkoop naar
het buitenland nam nu grote vormen aan. Ter illustratie een beknopt overzicht van
het boekjaar 1951:
Boter: naar 21 buitenlandse markten
Kaas: naar 28 buitenlandse markten
Gecondenseerde melk: naar 39 buitenlandse markten
Melkpoeder: naar 18 buitenlandse markten [NOTE Blink, G.J., ‘Melk en zuivel als bestaansbron’.
In:(november 1952) 189.]
Ten behoeve van de afzet werd een indrukwekkend nationaal en internationaal netwerk
van agentschappen opgebouwd. [NOTE Zie de inv. nrs. 908-1024.] En daar bleef het niet
bij. Het concern verkreeg een meerderheidsbelang in een aantal buitenlandse bedrijven
die zich op dezelfde markt richtten. In dit verband moet de naam genoemd worden van
het bedrijf Bebelac in Athene [NOTE Van dit bedrijf had de Lijempf 70% van de aandelen
in handen.] , waarmee de samenwerking soms overigens verre van vlekkeloos verliep.
In het bijzonder op financieel gebied waren er de nodige strubbelingen. [NOTE Zie
vooral inv. nrs. 1536-1548.]
Door alle nationale en internationale activiteiten, waarvan er op deze plaats slechts
enkele aan de vergetelheid konden worden ontrukt, ontwikkelde de Lijempf zich in het
begin van de 50’er jaren van de 20ste eeuw in een vrij hoog tempo tot een van de grootste
particuliere zuivelondernemingen van Nederland. Desondanks werd in 1952 het 40-jarig
bestaan van het concern op zeer bescheiden wijze gevierd. Deze keer geen revue met
hooggestemde gezangen. Het bleef bij een jubileumnummer van het maandblad Inzicht. Daarin publiceerde de Leeuwarder burgemeester Van der Meulen een korte beschouwing
waarin hij de vennootschap een zonnige toekomst wenste. [NOTE Meulen, A.A.M van der,
‘Leeuwarden en de Lijempf’. In:(november 1952) 166.] Echter: in de balans die de directie
bij die gelegenheid in dezelfde periodiek opmaakte mocht dan niet verzuimd worden
de zegeningen te tellen, de ondertoon was onmiskenbaar somber: ‘Noch de aard van dit
jubileum, noch de tijdsomstandigheden’ gaven aanleiding tot het vieren van ‘grote
feesten en festijnen’. [NOTE ‘De Balans’, 167.] Wilde de bedrijfsleiding met deze
constatering wellicht duidelijk maken dat er voor de onderneming moeizame tijden in
het verschiet lagen? Het zou best kunnen, want om en nabij deze van alle uitbundigheid
gespeende jubileumviering was het hoogtepunt bereikt. Niet lang daarna begon een nauwelijks
te stuiten verval en men kan zich amper voorstellen dat de directie dat niet heeft
voorzien.
Voor deze neergang kunnen verschillende redenen worden aangevoerd. In de eerste plaats
was het bedrijf niet bij machte de explosieve groei van de coöperatieve zuivelbedrijven
het hoofd te bieden. Maar er waren ook interne factoren. De bedrijfsleiding kreeg
te maken met speculerende aandeelhouders die alleen hun eigen belang zorgvuldig in
het oog hielden en haar beletten noodzakelijke investeringen te doen. Het was toen
wel beschouwd nog niet eens zo lang geleden dat in de eerste editie van het Lijempfjaarboekjeeen artikel was verschenen, waarin, nadat eerst over de prestaties en de idealen van
de particuliere zuivelindustrie uitbundig de loftrompet was gestoken, de Lijempf zelve
als volgt werd gekenschetst:
‘De Lijempf heeft zeer modern ingerichte bedrijven, welke met de nieuwste machinerieën
en volgens de laatste bevindingen zijn geoutilleerd. Dit is van veel belang, omdat
in zulke bedrijven het werk vlotter kan verloopen en men tot betere prestaties komt.
Ook de invloed op de kwaliteit der producten is een zeer gunstige, wanneer, zooals
in de Lijempf-fabrieken het geval is, de mogelijkheden door moderne uitrusting gegeven,
ten volle worden benut’. [NOTE ‘Groei en beteekenis van de Particuliere Zuivelindustrie’. In:(1940) 95-96.]
Door het vooral op eigenbaat gerichte gedrag van de aandeelhouders bleven de fabrieken
te klein en de ‘nieuwste machinerieën’ van weleer raakten hopeloos verouderd. Het
gevolg was dat de Lijempf zijn sterke positie rap verloor. En dus moesten er maatregelen
genomen worden. In het citaat dat ik boven deze beschouwing plaatste maakt de directie
gewag van ‘hervorming indien noodzakelijk’. Die woorden werden in 1952 neergeschreven.
Welnu, de hervormingen die spoedig daarna moesten worden doorgevoerd om te redden
wat er nog te redden was waren bittere noodzaak en ze logen er niet om. Al in 1955
werd een grootscheepse reorganisatie op touw gezet. Een aanzienlijk aantal bedrijven
werd van de hand gedaan. De kopers waren stuk voor stuk coöperaties: de Condensfabriek
in Leeuwarden, de DOMO in Beilen en de Melco in Alkmaar. [NOTE Zie de inv. nrs. 344-351.]
Bijna alle verkochte fabrieken werden vrij snel daarna door de nieuwe eigenaren aan
hun oorspronkelijke bestemming onttrokken. Ze werden voor andere doeleinden ingericht
en soms afgebroken. In 1956 werden de werkzaamheden van de kantoorafdeling in Kampen
overgenomen door die in Leeuwarden, waar nog wel een nieuw hoofdkantoor werd gebouwd.
In sterk gereduceerde vorm probeerde het concern er vervolgens het beste van te maken.
Dat lukte, zij het maar zeer ten dele. Er kon weliswaar op bescheiden schaal worden
geïnvesteerd en de verkoop van zuivelproducten in poedervorm groeide gestaag. Maar
de financiële positie van het bedrijf bleef zorgelijk. Dat bleek duidelijk in 1962.
Aan het 50-jarig bestaan van het concern –toch een mijlpaal, zou men denken- werd
in het geheel geen aandacht besteed omdat aan de aandeelhouders al enkele jaren geen
dividend was uitgekeerd.
Verdere maatregelen konden niet uitblijven. In 1970 werd een reorganisatie doorgevoerd
waarbij de contacten met de melkleveranciers in Friesland en Groningen werden beëindigd.
In een brief aan de <BURS>NV Plattelands Post</i> in Den Haag repte
directeur Rutgers in dit verband van ‘een maatregel op weg naar een rendementsverbetering
waarbij de melkverwerking, laat staan de melkontvangst, geen primaire rol meer speelt’.
[NOTE Brief van 16 april 1970. In inv. nr. 1432.] De inkrimping van de vennootschap
ging intussen onverminderd door. In 1970 werden de fabrieken in Winsum, Briltil, Doezum,
Tolbert en Drachten overgedragen aan de DOMO in Beilen. In hetzelfde jaar werden de
aandelen in NV ‘De Prinses’ te Ursem verkocht aan de coöperatieve vereniging ‘Noord-Holland’.
[NOTE Inv. nr. 355.] Op den duur was Van Heels Gecondenseerde Melkmaatschappij in
Kampen het enige bedrijf dat nog deel uitmaakte van een concern dat in zijn bloeitijd
uit 19 fabrieken had bestaan en waar meer dan 2000 mensen emplooi vonden. Daarvan
waren er een schamele 300 overgebleven.
De bedrijfsleiding kwam tot het inzicht dat er voor een zelfstandige Lijempf geen
plaats meer was en ging naarstig op zoek naar fusiepartners. In juli 1973 werd de
NV Lijempf overgenomen door de Koninklijke Wessanen NV in Wormerveer en onder de naam
Lijempf BV als werkmaatschappij ondergebracht in de Wessanen Lactosector BV. De vestiging
in Kampen kreeg dezelfde status. De nieuwe eigenaar besloot flink in het bedrijf te
investeren. Maar investeren betekende ook: reorganiseren. De gevolgen voor Leeuwarden
logen er niet om. De hele productieafdeling werd in Kampen geconcentreerd. In Leeuwarden
verrees in 1978 een nieuw bedrijf, waar de in Kampen vervaardigde producten werden
verpakt en dat bovendien verpakkingswerkzaamheden ten behoeve van derden verrichte.
De vestiging in Leeuwarden voerde aanvankelijk nog wel haar eigen administratie. Maar
in het kader van de door Wessanen gewenste integratie van de ondernemingen in Kampen
en Leeuwarden kwam ook daar een einde aan. In 1987 werden de administraties samengevoegd.
[NOTE Inv. nr. 224] De vestigingsplaats werd Kampen. In 1989 werd de naam van het
bedrijf veranderd in Lyempf BV. Zo resteerde, 75 jaar na de oprichting, van de trotse
schepping van Jan Evert Scholten en de zijnen alleen nog een verpakkingsbedrijf. In
1993 werd Lyempf BV overgenomen door Nutricia, het huidige Koninklijke Numico. En
dat concern besloot in 1995 de Leeuwarder afdeling van de hand te doen. Dat betekende
overigens niet dat ze werd opgeheven. De verpakkingswerkzaamheden werden voortgezet
door een zelfstandige onderneming die in 1997 een andere naam kreeg: Lypack. [NOTE
Vriendelijke mededeling van de heer Johan van Dijk van Lyempf BV in Kampen.] De twee
eerste letters van de nieuwe bedrijfsnaam herinneren onmiskenbaar nog aan de Lijempf
van weleer.
Het personeel
Tot dusverre zijn de personeelsleden die bij het concern in dienst zijn geweest slechts
in zeer algemene termen aan de orde geweest. Ik volstond met het noemen van een paar
getallen en met een enkele opmerking over hun lotgevallen ten tijde van de Duitse
bezetting. Ik zou onbillijk zijn als ik het daarbij liet. In dit hoofdstuk komen ze
wat uitgebreider aan bod, zij het dat ik allesbehalve naar volledigheid streef. Zo
blijven zaken als salariëring en arbeidsomstandigheden hier nadrukkelijk buiten beschouwing.
Zeker is dat de bedrijfsleiding van meet af aan heeft begrepen dat ze voor het opbouwen
van het concern dat haar voor ogen stond niet buiten haar medewerkers kon en ze was
hen erkentelijk voor hun inzet. Aan het slot van het eerste jaarverslag dat aan de
commissarissen werd uitgebracht werd die dank aldus onder woorden gebracht:
‘Bij het eindigen van ons verslag rest ons nog een aangename taak, n.l. het geheele
personeel, zoowel van de buitenfabrieken als van de Centrale te Leeuwarden hartelijk
dank te zeggen voor hare vele en goede arbeid en prettige samenwerking. Allen hebben
naar verhouding hunner krachten medegewerkt om in het eerste jaar zooveel tot stand
te brengen als is geschied’. [NOTE Verslag over de jaren 1912-1913. In inv. nr. 109.]
Toen in 1952 het 40-jarig bestaan van het concern werd herdacht betuigde de directie
opnieuw haar dank ‘aan de vele medewerkers [-] die steeds het hunne (hadden) bijgedragen
tot het welslagen van onze pogingen’. [NOTE ‘De Balans’, 169. Bij deze gelegenheid
werd ‘een speciaal woord van hulde’ gericht tot 3 werknemers ‘die deze veertig jaar
onze vennootschap onafgebroken (hadden) gediend.] Personeelsleden die een jubileum
te vieren hadden kregen van directiewege een diploma uitgereikt. Of bij dergelijke
gelegenheden ook gratificaties werden uitgekeerd vermelden de door mij geraadpleegde
bronnen niet.
Het is opvallend dat aan het personeel al vroeg de gelegenheid werd geboden zich te
ontspannen. Al in 1918 werd de Lijempf muziekvereniging opgericht, in 1929 gevolgd
door de toneelvereniging. Beide wisten zich een behoorlijke reputatie te verwerven.
In latere jaren konden de werknemers nog deelnemen aan activiteiten van een personeelsvereniging,
een sportvereniging, een zangvereniging en een autohobbyclub. Van alle hier genoemde
ontspanningsverenigingen zijn de archieven bewaard gebleven, zij het meestal in fragmentarische
vorm. Ze zijn beschreven in de op deze inleiding volgende inventaris.
Als men personeelsleden bij een onderneming betrokken wil houden is het zaak dat ze
op de hoogte gehouden worden van haar reilen en zeilen. Hoe de bedrijfsleiding aanvankelijk
met de medewerkers communiceerde kan bij gebrek aan bronnen niet meer worden nagegaan.
Het kan natuurlijk zijn dat vooral in het begin veel boodschappen eenvoudigweg mondeling
werden doorgegeven. In 1942 werd een begin gemaakt met het verspreiden van schriftelijke
mededelingen, waarvan een aanzienlijke hoeveelheid bewaard is gebleven. [NOTE Inv.
nrs. 235-255.] Van geregeld overleg van de directie met het personeel was al in een
tamelijk vroeg stadium sprake. In 1930 werd met het oog daarop de zgn. fabriekscommissie
in het leven geroepen. [NOTE Inv. nr. 1886.] In 1954 werd deze commissie vervangen
door een ondernemingsraad. [NOTE Inv. nr. 1887.]
Er konden zich natuurlijk gevallen voordoen waarin personeelsleden behoefte hadden
aan extra financiële ondersteuning. Daarin werd in 1941 voorzien. Toen werd uit de
nalatenschap van de oud-directeur Jan Frederik Huttinga het naar hem genoemde fonds
gevormd. [NOTE Zie voor een korte levensbeschrijving van de naamgever: Huttinga,,
11-12.] Dat werd nog uitgebreid door geregelde financiële bijdragen van het concern
en van de werknemers. Het fonds, dat eigendom was van het concern, stelde zich, volgens
zijn reglement, ten doel ‘de behartiging en verzorging der sociale belangen van het personeel der N.V. Lijempf,
voorzoover hierin niet of niet in voldoende mate bij de wet of op andere wijze is
voorzien. Ook de sociale belangen van het personeel van door de N.V. Lijempf gecontroleerde
vennootschappen, firma’s of instellingen, kunnen bij besluit van het bestuur van het
Fonds, op denzelfden voet worden behartigd en verzorgd als die van het sub 1 genoemde
personeel’. [NOTE In inv. nr. 2096.]
Uit de bewaard gebleven archiefstukken kan worden opgemaakt dat veel personeelsleden
uit het fonds bijstand hebben genoten. In 1968 werd het opgeheven. De sterk verbeterde
sociale wetgeving zal daar een belangrijk motief voor zijn geweest. Het saldo, dat
grotendeels uit effecten bestond, werd overgedragen aan het pensioenfonds dat in 1919
door het bedrijf was opgericht [NOTE Huttinga,, 28.] en in 1953 door de aandeelhouders
was omgezet in een afzonderlijke stichting. De werkzaamheden van het pensioenfonds
liggen zo zeer voor de hand dat ze op deze plaats geen tekst en uitleg behoeven. Ik
meen daarom te kunnen volstaan met de onderzoeker te verwijzen naar het archief. [NOTE
De bewaard gebleven stukken van het Pensioenfonds zijn beschreven in de inv. nrs.
1895-1022.]
Aan het slot van dit hoofdstuk een enkel woord over de huisvesting van personeelsleden.
Zeker in Leeuwarden heeft het bedrijf zich daar altijd voor ingespannen. Het bezat
zelf een aantal woningen in de stad die aan medewerkers werden verhuurd. Daarnaast
werden woningen gehuurd van de gemeente Leeuwarden, die vervolgens aan personeelsleden
werden doorverhuurd. Ook in plaatsen waar zgn. ‘buitenfabrieken’ gevestigd waren beschikte
de vennootschap over woningen waarin personeelsleden gehuisvest konden worden. [NOTE
Huttinga,, 21.] Al met al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de directie van de
Lijempf door de jaren heen een verantwoord personeelsbeleid heeft gevoerd.
Lyempf nu en in de toekomst
(De informatie waarop ik dit hoofdstuk baseerde werd bereidwillig ter beschikking
gesteld door de directie van Lyempf BV in Kampen.)
Toen Numico in 1995 het verpakkingsbedrijf in Leeuwarden van de hand had gedaan was
van het eens zo imposante zuivelconcern alleen de vestiging in Kampen overgebleven.
Hoewel dat een winstgevende onderneming was wilde Numico er wel vanaf. In 2004 werd
een koper gevonden: ALSI Beheer BV, een in Raalte gevestigde beheersmaatschappij met
een dochteronderneming genaamd Frésena-Salland, een handelsmaatschappij in industriële
zuivelproducten. De nieuwe bedrijfsleiding heeft er bewust voor gekozen de fabriek
in Kampen onder de naam Lyempf te laten werken. Hoe is het momenteel met dit bedrijf
gesteld en wat zijn de toekomstplannen? Aan die twee vragen zal in dit hoofdstuk een
korte beschouwing worden gewijd. Naar volledigheid wordt daarbij zeer beslist niet
gestreefd.
Aangezien Numico al langere tijd van plan was geweest het Kamper bedrijf in de verkoop
te doen waren noodzakelijke investeringen achterwege gebleven en aan technisch onderhoud
was bar weinig gedaan. Tot op de huidige dag wordt hard gewerkt aan het wegwerken
van de imposante achterstand bij het groot onderhoud.
De overname in 2004 betekende voor de Lyempf niet in de laatste plaats dat er een
cultuuromslag moest plaatsvinden. Het productiebedrijf van weleer werd getransformeerd
in een commerciële onderneming, Voor alle medewerkers was het zaak dat ze ervan doordrongen
raakten dat termen als ‘markt’ en ‘klant’ belangrijk waren geworden. Om het gebrek
aan commerciële kennis en slagkracht te compenseren werd een commercieel medewerker
in dienst genomen met veel kennis van (levensmiddelen)producten, trends en ontwikkelingen
bij de consumenten. Met het oog op de representatie moest het oude bedrijfsgebouw
een meer aansprekend karakter krijgen. Het werd aan de buitenkant geverfd, de entree
is geheel vernieuwd en de kantoren werden voorzien van nieuwe vloerbedekking en modern
meubilair. Om de concurrentiepositie van het bedrijf te versterken moest fors geïnvesteerd
worden in techniek en informatievoorziening. Daarmee waren vele miljoenen gemoeid.
Maar het resultaat van alle inspanningen is wel dat de Lyempf aan het einde van 2007
klaar is voor de toekomst.
Die toekomst ligt niet op het gebied van de productie van de zgn. enkelvoudige melkpoeders.
Lyempf heeft zich al een stevige positie op de markt voor kindervoeding weten te veroveren.
In het ondernemingsplan wordt ernaar gestreefd om daarnaast diverse complexe speciale
producten te ontwikkelen en te fabriceren. Omdat daarbij de wensen van de klant centraal
zullen staan zijn een hoge mate van flexibiliteit, het vermogen om te vernieuwen en
goede ontwikkelingsfaciliteiten belangrijke vereisten. In het kader van de productontwikkeling
heeft Lyempf de beschikking over een eigen proeffabriek.
Natuurlijk moet het bedrijf ten behoeve van de productie te allen tijde over grondstoffen
kunnen beschikken. Nauwe samenwerking en goede relaties met de leveranciers van producten
als eiwit, glucose, vetten, oliën en melk zijn geboden. Een enkel woord over de aanvoer
van melk in het bijzonder want dat is een van de belangrijkste grondstoffen die in
de Lyempfproducten worden verwerkt. Het bedrijf is in staat verse koemelk rechtstreeks
van de boerenbedrijven te ontvangen en vervolgens te ontromen en in te dikken. Daarmee
onderscheidt het zich van en heeft het een voorsprong op veel andere bedrijven die
in dezelfde sector werkzaam zijn.
In de komende jaren is het bedrijf van plan zijn producten hoofdzakelijk in Europa
aan de man te brengen. Als men dichter bij huis blijft zijn de communicatielijnen
korter en de cultuurverschillen kleiner. Bovendien is door de recente uitbreidingen
van de EU de markt aanzienlijk gegroeid en beter benaderbaar geworden. Bovendien heeft
de commerciële afdeling een grote kennis van de Europese markt. Ten behoeve van de
verkoop is het gewenst dat in de belangrijkste Europese landen een netwerk van betrouwbare
en competente agenten wordt opgebouwd. De keuze voor Europa betekent overigens niet,
dat de activiteiten altijd tot dit continent beperkt zullen blijven. Het moet zeker
niet uitgesloten worden geacht dat op den duur zaken zullen worden gedaan met Japan
en China maar ook andere landen komen op den duur wellicht in beeld. Derhalve is het
van belang de ontwikkelingen op de wereldmarkt niet uit het oog te verliezen. Het
bedrijf streeft er naar niet te veel afhankelijk te worden van enkele grote afnemers;
het is verstandiger de risico’s te spreiden.
Uiteraard is het noodzakelijk dat de Lyempf bij al zijn activiteiten een gezonde financiële
basis heeft. Daarom zal het beleid in de komende jaren meer gericht zijn op het vergroten
van de winstmarges dan van de omzetverhoging. Voor wat betreft de bedrijfsorganisatie
wordt er naar gestreefd zo veel mogelijk verantwoordelijkheid aan de werknemers toe
te vertrouwen. Die moeten bereid zijn zelf initiatieven te ontplooien en hun kennis,
met name van de productieprocessen, voortdurend bij te spijkeren.
Zonder marketing vaart geen bedrijf wel. In de geschiedenis van de Nederlandse zuivel
is Lyempf een naam met een lange en rijke traditie, die tot op de huidige dag een
emotionele waarde vertegenwoordigt. Bij de marketingactiviteiten kan daarvan profijt
worden getrokken. Met andere woorden: de grote reputatie die in de bloeitijd van de
oude Leeuwarder IJs- en Melkproductenfabrieken werd opgebouwd kan bij het verder uitbouwen
van de ‘nieuwe’ Lyempf nog steeds goede diensten bewijzen.
Beknopte verantwoording van de inventarisatie en een enkele aanwijzing voor de onderzoeker
De archieven van de Lijempf werden in 2006 bij Tresoar in bewaring gegeven en nog
in hetzelfde jaar kon met de inventarisatie een begin worden gemaakt. Ik ga de lezer
op deze plaats niet vermoeien met een omstandig exposé van alle beschrijvings- en
ordeningsbelissingen die ik tijdens het werk aan de inventaris heb genomen. Ik beperk
mij tot een aantal opmerkingen die hem bij het raadplegen van de inventaris van pas
kunnen komen.
De stukken die in Leeuwarden arriveerden maakten een wat rommelige indruk. Weliswaar
waren de meeste dozen voorzien van opschriften maar die soms fraai ogende vlaggen
dekten lang niet altijd de lading. De meeste dossiers, bundels en delen moesten van
nieuwe beschrijvingen voorzien worden. Aan die beschrijvingen ga ik stilzwijgend voorbij,
met één uitzondering: de verzamel- en de deelbeschrijvingen. Ik heb besloten om het
merendeel van de aan verzamelbeschrijvingen gekoppelde deelbeschrijvingen globaal
te houden. Een voorbeeld: onder de verzamelbeschrijving ’Stukken betreffende de integratie
van Lijempf en Van Heel in Kampen’ [NOTE Inv. nrs. 205-222.] zijn in totaal 18 deelbeschrijvingen
geplaatst, die alleen van een begin- en een eindjaartal zijn voorzien. Het beschrijven
van de inhoud heb ik achterwege gelaten. De onderzoeker moet mij op mijn woord geloven
als ik beweer dat alle stukken betrekking hebben op het in de verzamelbeschrijving
genoemde onderwerp. Deze werkwijze heb ik bij een groot aantal verzamelbeschrijvingen
gevolgd. In een enkel geval werden de deelbeschrijvingen (iets) uitvoeriger beschreven.
Ook van die werkwijze presenteer ik een voorbeeld: In de deelbeschrijvingen die zijn
gekoppeld aan de verzamelbeschrijving ‘Stukken betreffende het afsluiten en beëindigen
van contracten met agenten in binnen- en buitenland’ [NOTE Inv. nrs. 908-1024.] werden
de namen van die agenten mitsgaders die van de plaatsen waar ze gevestigd waren genoteerd.
Zo heeft de onderzoeker in één oogopslag een beeld van het wijdvertakte netwerk waar
de Lijempf over beschikte.
Uit de stukken die bij Tresoar arriveerden waren vrijwel alle sporen van een oude
orde verdwenen. Volgens de voorschriften van de klassieke archiefwetenschap had ik
op zijn minst een poging moeten ondernemen die ter herstellen. Ik moet op deze plaats
bekennen dat ik zo vrij ben geweest die regels schromelijk te veronachtzamen door
dat niet te doen. Met andere woorden: het indelingschema van de navolgende inventaris
is een product van eigen vinding dat ik enerzijds baseerde op de bedrijfsorganisatie
en de inhoud van de aangetroffen stukken. Anderzijds echter heb ik dankbaar gebruik
gemaakt van de ervaringen die ik heb opgedaan bij de inventarisatie van de archieven
van de Koninklijke Douwe Egberts. Er is immers niks laakbaars aan, zo redeneerde ik,
om waar dat mogelijk is gebruik te maken van wielen die ik destijds zelf heb uitgevonden.
[NOTE Haan, Sjoerd de,(Ljouwert/Leeuwarden 2001).]
Ik ga dat schema op deze plaats niet uitgebreid bespreken. Het is in zijn geheel opgenomen
in de uitvoerige inhoudsopgave bij de inventaris en spreekt bovendien naar mijn overtuiging
grotendeels voor zichzelf. Op een enkel punt moet ik de aandacht van de onderzoeker
vestigen. In de inventaris zijn om te beginnen een viertal hoofdafdelingen aangebracht:
1. Aandeelhouders en commissarissen
2. De vennootschap
3.Door de vennootschap (mede) opgerichte of overgenomen zuivelfabrieken in binnen-
en buitenland
4.Door de vennootschap (mede) opgerichte of overgenomen bedrijven in binnen- en buitenland
die slechts ten dele of helemaal niet tot de zuivelfabrieken kunnen gerekend worden
Vervolgens treft de onderzoeker nog een aantal categorieën stukken aan, die buiten
deze hoofdindeling vallen: gedeponeerde archieven –het begrip ‘gedeponeerd’ moet hier
nadrukkelijk in archivistische zin worden verstaan [NOTE ‘Deponeren is het overdragen
van een archief aan een bestuur of persoon, op wie de rechten of functies van degene,
van wie het afkomstig is zijn overgegaan of aan wie deze laatste ondergeschikt is’.
Gouw, J.L. van der e.a. (red.)(Zwolle 1962) 37 (definitie 113).] , stukken waar van
het verband met een der archieven niet kon worden aangetoond, ter documentatie verzamelde
stukken en een specificatie, waarin een de beschrijvingen van een aantal persoonsdossiers
onder dak werden gebracht.
De manier waarop ik deze hoofdafdelingen vervolgens onderverdeelde in rubrieken en
subrubrieken blijft hier grotendeels onbesproken. Maar op één zaak moet ik met nadruk
de aandacht vestigen. De stukken betreffende de door Lijempf (mede) opgerichte of
overgenomen zuivelfabrieken werden in alfabetische volgorde op de plaatsen van vestiging
in de inventaris opgenomen. Op deze regel bestaat een uitzondering. Het bedrijf in
Berlikum maakte, voordat het door de Lijempf werd aangekocht, onderdeel uit van Swarts
Zuivelfabrieken, die in Leeuwarden waren gevestigd. Bij gevolg vindt men de stukken
betreffende Berlikum onder Leeuwarden. Bij de plaatsnaam Berlikum treft de onderzoeker
een verwijzing naar de Friese hoofdstad aan.
Sommige rubrieken of individuele beschrijvingen die niet zonder een toelichting konden
passeren werden voorzien van meer of minder uitgebreide notabene’s. Die komen hier
niet aan de orde. Ik moet volstaan met de bezoeker te verwijzen naar de inventaris.
Nu de inventarisatie is voltooid moet worden vastgesteld dat de archieven nogal wat
hiaten vertonen. Dat is enerzijds jammer. Men had graag de beschikking gehad over
alle stukken die ons kunnen helpen de geschiedenis van de Lijempf naar de bronnen
te reconstrueren. Anderzijds mag men dankbaar zijn dat zoveel stukken de diverse verhuizingen
hebben overleefd en nu voor de onderzoeker beschikbaar zijn.
Die onderzoeker moet erop bedacht zijn dat hij niet alle in deze inventaris beschreven
archivalia vrijelijk kan inzien. Voor het raadplegen van stukken die jonger zijn dan
50 jaar is schriftelijke toestemming van de bewaargever vereist.
Supplement 2018: aanvulling notulenboeken Ondernemingsraad Lijempf Leeuwarden
Dankbetuiging
Ik wil een paar mensen bedanken voor de hulp de ze mij tijdens de inventarisatiearbeid
en bij het schrijven van de inleiding hebben geboden. De contacten met Lyempf in Kampen
liepen meestal via Johan van Dijk. Ik ben hem erkentelijk voor de plezierige samenwerking.
De bedrijfsdirecteur, de heer Siep van der Valk, toonde zich bereid het derde hoofdstuk
van de inleiding van kritisch commentaar te voorzien. Ik heb zijn op- en aanmerkingen
vrijwel zonder uitzondering overgenomen. Van de collega’s die mij met raad en daad
terzijde hebben gestaan wil ik er drie in het bijzonder noemen. Annemieke Nijdam nam
de moeite het omvangrijke manuscript van de inventaris te corrigeren. Barteld de Vries
liet een kritisch oog over een eerste versie van de inleiding gaan en Ate Landstra
behoedde mij meer dan eens voor uitglijders op het voor mij zo glibberige pad van
de bedrijfsadministratie.
Leeuwarden, oktober 2007
Sjoerd de Haan