Bereik en inhoud
Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen
De Pettemerpolder tot de combinatie met de Hargerpolder in 1803
Het gebied achter de Hondsbossche Zeewering vormde aan het begin van de "16e" eeuw
nog één geheel. In deze situatie werd verandering gebracht door de aanleg van een
grote Slaperdijk, later bekend als de Oude Slaper, achter de Hondsbossche Zeewering
in de jaren 1526-1528. Deze dijk liep van de duinen bij het buurtschap Hargen noordwaarts
naar de Schoorlse Zeedijk. Het tussen de Slaper en de Hondsbossche Zeewering gelegen
gebied werd verdeeld in twee polders, de Harger- en Pettemerpolder. De wipmolens van
deze polders zijn op een kaart van Adriaen Anthonisz. uit 1572 ingetekend. We vinden
ze ook terug op de bekende kaart van Holland van J.J. Beeldsnijder uit 1575.
.. Westenberg (J.), Kennemer dijkgeschiedenis (Amsterdam, Londen, 1974) pp. 40, 70, figuren 19 en 20; de kaart van Adriaen Anthonisz.
is afgebeeld in Schoorl (H.),'Petten en de Hondsbossche Zeewering in kaart, beeld
en reconstructie (1466-1614)', Holland, regionaal-historisch tijdschrift 13 (1981) p. 92.
De Kamperkaai, tevens banscheiding tussen de banne Petten en Nolmerban en de banne
Schoorl en Kamp, vormde de grens tussen beide polders. Binnen de Pettemerpolder vond
men verder een groot water, de Lay of Lei geheten. In maart 1613 verleenden de Staten
een octrooi aan het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten tot
het leggen van een nieuwe, kortere Slaperdijk ten noorden van de oude Slaper. Deze
dijk liep dwars door de Lei heen.
.. Archief Hoogheemraadschap van de Hondsbossche inv. nr. 645; inv. nr. 1, 25-7-1651;
Schoorl, pp. 103, 105, 111.
Wanneer dit watertje werd drooggelegd, viel niet te achterhalen.
.. Naspeuringen in het archief van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche leverden
niets op.
In ieder geval vinden we de droog gemaakte Lei compleet met een molen als het poldertje
Nieuwe Lei terug op de kaart van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen
door J.J. Dou van 1680.
Vanaf 1698 zijn resoluties van de hoofdingelanden van de Pettemerpolder bewaard gebleven.
Onder de hoofdingelanden komen we de steden Alkmaar en Monnickendam tegen, het Hoogheemraadschap
van de Hondsbossche, het weeshuis van Petten en enige grootgrondbezitters. De aanwezigheid
van vertegenwoordigers van Alkmaar en Monnickendam vloeit voort uit de verdeling van
de bezittingen van de abdij van Egmond over de steden in het Noorderkwartier. Deze
abdij bezat veel land in de omgeving van Schoorl, Hargen, Kamp en Petten. Na het uitbreken
van de Opstand namen de Staten het beheer van de goederen van de abdij over. Op 23
mei 1577 wezen zij deze bezittingen aan de steden in de regio toe. In mei 1584 verlootten
die van de geestelijke goederen in het Noorderkwartier onder elkaar.
.. Stadsarchief Alkmaar voor 1815 inv. nr. 1776; Bont (B.J.M. de), De "regale" abdij van Egmond; haar stichting, bloei en verwoesting naar de oudste
bronnen bewerkt (Amsterdam 1905) pp. 175-176; Hof (J.), De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 ('s Gravenhage, Haarlem 1973) pp. 165-166, 420-428; Belonje (J.),'Iets over het bezit
der Egmonder abdij te Hargen', Egmondiana; Benedictijnsch tijdschrift voor geestelijk leven en geschiedenis 6 (1942) pp. 17-24, met aanvulling in 12 (1951) pp. 114-115. De gecommitteerden van
de steden verdwijnen in de loop van de jaren twintig van de 18 eeuw. Kennelijk hadden
Alkmaar en Monnickendam tegen deze tijd hun landerijen van de hand gedaan.
De hoofdingelanden kwamen in de "18e" eeuw een keer in de twee jaar bijeen voor het
afhoren en sluiten van de polderrekening en wel in het gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap
van de Hondsbossche of het raadhuis van Petten bijeen. .. Met ingang van 1779 werd
jaarlijks in januari de rekening gecontroleerd. Zij besloten dan meteen over de hoogte
van de omslag en andere belangrijke polderzaken. Er was verder een dagelijks bestuur
bestaande uit een dijkgraaf en twee of drie molenmeesters. Dijkgraaf en penningmeester
was min of meer automatisch de schout en baljuw van Petten. Deze werd door de vrijheer
van Petten en Nolmerban benoemd. De molenmeesters werden door de hoofdingelanden aangesteld.
Zij wezen ook de heemraad van Petten in het bestuur van het Heemraadschap van de Hazedwarsdijk
en de Schoorlse Zeedijk aan. In 1744 blijkt echter dat de hoofdingelanden slechts
een nominatie voor de molenmeesters maakten waaruit de vrijheer van Petten dan een
keuze deed. .. Archief Harger- en Pettemerpolder (AHP) inv. nr. 1 passim.
Op 20 november 1698 stelden de hoofdingelanden een nieuw reglement voor de molenaar
vast. Uit dit reglement blijkt dat er 's zomers de nodige problemen met de waterhuishouding
in de polder waren. Dan stond hij vaak vol met "stinkent, brack ende teenenmaal ondrinckbaar water". Dit water was afkomstig uit de Leipolder die door een klein molentje werd bemalen
en op de Pettemerpolder loosde. De molenaar werd daarom verboden het molentje van
de Leipolder te laten draaien voordat de grote poldermolen in gang was en alle waterkeringen
in de sloot tussen beide molens waren gesloten. .. Ibidem, 20-11-1698.
Uit deze regeling blijkt dat het beheer van de Leipolder in handen was van het bestuur
van de Pettemerpolder. Dat besteedde onder andere het slootwerk in de Lei aan. Het
moerassige rietland tussen de Hondsbossche Zeewering en de achterliggende Dromerdijk
loosde tenslotte zijn water via een duiker in de Dromer ook op de Pettemerpolder.
Het ging hierbij voor een belangrijk deel om zout kwelwater dat onder de Hondsbossche
Zeewering doordrong. Dit werd afgevoerd door de zogenaamde Zoutsloot.
.. Ibidem, 23-9-1700, 19-9-1702, 1-1-1709.
De slechte kwaliteit van het water in de polder bracht het bestuur ertoe in 1744 contact
met de Hargerpolder op te nemen. Men wilde "...een suffisante pomp in de Hargerpolder ter bekominge van beeter water uijt die...polder" . De dijkgraaf en baljuw Jacob Mooijman wist na veel moeite de regenten van de Hargerpolder
inderdaad zo ver te krijgen dat zij met het leggen van het duikertje instemden.
.. Ibidem, 11-3-1744; inv. nr. 18, 9-3-1761.
Een ander probleem waar de hoofdingelanden regelmatig mee werden geconfronteerd, was
de voortdurende afname van het grondgebied van de polder aan de westzijde. Hier lag
de grote Hondsbossche Zeewering welke in de "17e" en "18e" eeuw uit een zware zanddijk
bestond met daarvoor een breed strand. Was het strand teveel afgenomen, dan versterkte
het Hoogheemraadschap de zanddijk door egalisatie met behulp van door paarden getrokken
molborden en verstuivingen aan de binnenzijde. .. Conrad (J.F.W.), Verhandeling over de Hondsbossche Zeewering (Alkmaar, [1865]) pp. 16, 17.
In 1725 vroeg de dijkgraaf van de Hondsbossche om korting op de door het Hoogheemraadschap
te betalen omslag. Het Hoogheemraadschap werd namelijk voor ruim 158 morgen in het
molengeld van de polder aangeslagen "...waar van een groot gedeelte door't inbrengen en overstuijven der zeeduijnen reeds
lange jaaren wegh en niet te vinden zijn", zo stelde dijkgraaf Jan Adriaan van Egmond vande Nijenburg. De hoofdingelanden vonden
het verzoek van Van Egmond redelijk. Het Hoogheemraadschap werd voortaan voor nog
slechts voor iets meer dan 45 morgen aangeslagen. Ook particuliere grondbezitters
vroegen wel om afschrijving van land wegens overstuiving of vergraving. Zo werd de
polder kleiner en kleiner. .. AHP inv. nr. 1, 7-7-1725, zie ook notulen van het verhandelde
in de najaars-vergadering der provinciale staten 7, 9 en 10-11-1865, bijlage N.
In de jaren zeventig van de "18e" eeuw kwam het tot grote moeilijkheden tussen het
bestuur en met de schout van Petten en penningmeester van de polder Izak Mooijman
Hoed. Ondanks diverse aanmaningen kwam hij maar niet met de rekening voor de dag.
Op 7 november 1778 bleek tijdens een vergadering in het raadhuisje van Petten wat
hiervan de reden was. Mooijman verklaarde onder andere de ontvangen molengelden voor
privédoeleinden te hebben gebruikt. Hij had geprobeerd het tekort met behulp van een
lening aan te zuiveren, maar dit was niet gelukt. Hij werd direct ontslagen. Hoed
verklaarde vervolgens dat zulks niet buiten de vrijheer van Petten om kon. De ingelanden
besloten hoe dan ook in het ontslag te volharden en voortaan zelf de benoeming van
de penningmeester te regelen. Verder wilde men langs gerechtelijke weg Mooijman aanpakken.
.. Archief Hoogheemraadschap van de Hondsbossche inv. nr. 225.
In de zojuist geschilderde bestuurlijke situatie kwam na de Bataafse omwenteling van
1795 de nodige verandering. De vrijheer van Petten verdween van het toneel. De gezamenlijke
ingelanden benoemden zelf de molenmeesters en ook de dijkgraaf. Bovendien blijken
er in 1798 in totaal vier molenmeesters te zijn, namelijk twee voor de Pettemerpolder,
één voor de Hondsbossche en één voor de Leipolder.
.. Ibidem, AHP inv. nr. 1, 4-10-1798.
De Hargerpolder tot de combinatie met de Pettemerpolder in 1803
De Hargerpolder maakte deel uit van de banne Schoorl. In deze banne lag het recht
van keur en schouw vanouds bij de plaatselijke schout en schepenen. Zij traden dus
op als dijkgraaf en heemraden. Het in 1456 door Filips de Goede bekrachtigde Kennemerrecht
bepaalde nog eens nadrukkelijk dat:
"...onsen schout ende schepenen, van onsen dorpen in Kennemerlandt ende Kennemer-gevolgh,
mitten genen die zij daer toe nemen zullen, ende anders niemant, keuren ende schouwen
sullen moghen, elck in zijnen ban, alle sluysen, sluys-tochten, wateringen, dijcken,
dammen, innewegen ende uytwegen...gelijck dat van oudts gewoonlijck is...".
.. Lams (W.G.), Het groot previlegie en hantvest boeck van Kennemerlandt en Kennemer-gevolgh (Amsterdam 1664) p. 60, vgl. met Vries Az. (G. de), Het dijks- en molenbestuur in Hollands's Noorderkwartier onder de grafelijke regeering
en gedurende de Republiek (Amsterdam 1876) p. 16.
De Schoorlse regenten regelden ook het onderhoud van alle beken en wateringen in de
oningepolderde landen en de tussen de verschillende polders lopende wateringen waardoor
het duinwater werd afgevoerd. Ook behoorde het beplanten van de binnenduinen tot hun
taak. In de "19e" eeuw stond het gemeentebestuur in deze hoedanigheid bekend als het
Ingelandsbestuur onder Schoorl c.a. Enkele bewaard gebleven processen-verbaal van
aanbesteding uit de "17e" eeuw wijzen verder uit dat schout en schepenen van Schoorl
en Kamp wel op verzoek van de molenmeesters aanbestedingen verrichten. .. Vries Az.
(G. de), De zeeweringen en waterschappen van Noord-Holland (Haarlem 1864) pp. 249, 250; Notulen van het verhandelde in de najaars-vergadering
der Provinciale Staten, 7, 9 en 10-11-1865, bijlage N; AHP inv. nr. 21.
Er waren die van die molenmeesters, zo blijkt uit de vanaf 1735 bewaard gebleven polderrekeningen.
Deze regelden de dagelijkse zaken in de polder. Ieder jaar legden de molenmeesters
in het begin van maart rekening en verantwoording af op het raadhuis van Schoorl.
Dan beslisten de ingelanden meteen over belangrijke polderzaken als verlening van
vergunningen of de aanstelling van een nieuwe molenaar. .. AHP inv. nr. 18, passim.
Uit de rekeningen komt een rustig en stabiel beeld van de polder naar voren. Grootste
onkostenposten waren het onderhoud van de molen en het jaarloon van de molenaar ad
100,- in de "18e" eeuw. In 1760 blijkt deze overigens zelf een nieuw woonhuis in
de buurt van de molen te hebben geplaatst. Het molenhuis mocht hij verhuren waarbij
de huur van 20,- gelijkelijk tussen molenaar en polder werd verdeeld. .. Ibidem,
10-3-1760.
De Engels-Russische invasie en zijn nasleep (1799-1866)
Tijdens de Engels-Russische invasie van 1799 kregen de Harger- en Pettemerpolder het
zwaar te verduren. Het eerst aangekomen Engelse leger bezette zonder veel moeite de
Zijpe en nestelde zich aldaar achter de dijken. Op 10 september ondernamen Franse
en Bataafse troepen een aanval op deze stelling. Er braken in de twee polders zware
gevechten uit. Franse soldaten probeerden zelfs zwemmend de vaart voor de oude Schoorlse
Zeedijk over te steken. De Engelse troepen slaagden er echter toch in de aanval af
te slaan. .. Uythoven (G. van),'De Engels-Russische invasie in Noord-Holland', in:
J. Zuurbier e.a., red., De lange herfst van 1799; de Russisch-Engelse invasie in polder en duin (Castricum 1998) pp. 56-61.
Na de slag waaierden Engelse patrouilles uit over Hargen, Kamp en Schoorl. Zij staken
de watermolens van de Lei-, Harger-, Pettemer-, Groeter- en Hempolder onder Schoorl
in brand om te voorkomen dat zij als steunpunt en observatiepost door de Fransen zouden
worden gebruikt. De ingelanden van de polders -die door zowel Engels-Russische als
Frans-Bataafse troepen totaal waren kaalgeplukt- ontbrak het naderhand aan de middelen
om de molens weer op te bouwen. Gezamenlijk wendden zij zich tot de regering om steun.
Zij begrootten dat de herbouw van de molens circa 30.000,- nodig was, waarbij men
dan door combinatie van de Harger- en Pettemerpolder daar met één molen wilde volstaan.
Verder was er ook nog geld nodig voor het bouwen van woningen voor de molenaars -die
eveneens waren platgebrand- en herstel van de kaden, bruggen, duikers en sloten.
.. Stoll (W.), Blom, de watermolenaar uit de Groeterpolder [uitgave in eigen beheer, 1984] pp. 5-6; Aten (D.),'Oorlog in het Noord-Hollandse
polderland; waterlinies en waterschappen tijdens de invasie van 1799', te verschijnen
in Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 8 (1999) nr. 1, vgl. met AHP inv. nr. 1, 4-12-1799; inv. nr. 33; Lienen (K. van),'Bij
de Hargermolen slaat het noodlot weer toe', Molenpost 18 (1991) nr. 1, pp. 2-3.
Pas in april 1803 kwam het Staatsbewind van de Bataafse Republiek tot een besluit.
De Harger-, Pettemer-, Groeter- en Leipolder werd een voorschot van 28.000,- toegezegd.
Na tien jaar moesten de polders à raison van 500,- per jaar met de terugbetaling
beginnen. Het verzoek van de Hempolder werd verder afgewezen. Het Staatsbewind liet
het herbouwen van de molen aldaar aan de ingelanden zelf over. .. AHP inv. nr. 33.
De Zaandammer molenmaker A. Latenstein nam vervolgens bij openbare aanbesteding voor
13.500,- de bouw van een molen voor de Harger- en Pettemerpolder op zich. De molen
kwam in december 1803 gereed. Ook de bruggen, kaden en waterlopen werden nu eindelijk
hersteld. De Harger-, Pettemer- en Groeterpolder onthielden verder de eigenaars van
de Leipolder van hun aandeel in het voorschot. De penningmeester werd in 1810 nog
eens dringend gewezen op het "oud zeer op dit geheele werk" dat daardoor was ontstaan in de Leipolder.
.. Ibidem.
In 1811 eisten de ingelanden van de Leipolder, jhr. Gijsbert Fontein Verschuir, onder
andere rentmeester-secretaris van de Hondsbossche, en de Gerrit Blaauwboer, koopman
in de Zijpe, inderdaad 2.500,- op. Zij hadden inmiddels daar op eigen kracht een
nieuw molentje gebouwd. De drie polders wezen deze aanspraak echter van de hand omdat
destijds in de Leipolder was verkozen niet te bouwen vanwege problemen met een erfpacht.
De ingelanden van de Leipolder weigerden vervolgens te betalen voor het verder uitmalen
op de boezem van het door hun molen op de Pettemerpolder geloosde water. Vanaf 1818
werd de Leipolder overigens bemalen door de molen van het Hoogheemraadschap van de
Hondsbossche waarmee de kleiputten achter de zeewering werden drooggehouden. Die kon
het soms echter niet aan. Dan sprong de molen van de Harger- en Pettemerpolder bij.
.. Ibidem inv. nrs. 10, 25, 33 en 2, 16-3 tm. 29-4-1811, 19-1-1818; archief Hoogheemraadschap
van de Hondsbossche inv. nr. 748. Het Hoogheemraadschap deed de molen in 1849 aan
de eigenaars van de Leipolder over.
Omdat de bemaling van de Harger- en Pettemerpolder na 1803 was gecombineerd, waren
ook bestuurlijke veranderingen nodig. Iedere polder behield zijn eigen bestuur, maar
om de gemeenschappelijke belangen te regelen kwamen deze regelmatig samen in vergadering
bijeen. Iedere polder had ook zijn eigen rekening van de particuliere kosten en zijn
eigen omslag. Daarnaast was er nog een grote gezamenlijke rekening van vooral de kosten
van het molenonderhoud. Na afloop van die rekening werd meteen besloten over de omslag
van die kosten voor het komende jaar.
.. Notulen van het verhandelde in de najaars-vergadering der Provinciale Staten 7, 9 en 10-11-1865 bijlage N.
Vanaf augustus 1806 beschikken we over notulen van de gecombineerde vergaderingen
van molenmeesters van de twee polders. De rekeningen over 1799-1806 waren op dat moment
nog niet nagezien. In de Hargerpolder was zelfs geen penningmeester meer en hadden
de ingelanden ook sinds 1799 geen omslag meer betaald. Men besloot eerst op dit punt
orde op zaken te stellen. De verkiezing van molenmeesters in de Pettemerpolder blijkt
overigens in deze tijd weer in handen te zijn van de vrijheer van Petten en Nolmerban,
N. van Foreest. .. Ibidem inv. nr. 2, 6-8 tm. 3-10-1806.
Het kostte ettelijke jaren om enige orde in de financiële chaos te scheppen. Gelukkig
wisten de polders in 1806 vrijstelling van de over de jaren 1799-1805 achterstallige
verponding te verkrijgen op grond van de "alsints calamiteuse omstandigheden" waarin zij verkeerden. Verder werden de gecombineerde Harger- en Pettemerpolder en
de Groeterpolder naderhand ook nog vrijgesteld van de verponding bij anticipatie over
1806-1809.
.. Ibidem inv. nr. 25.
De combinatie van de polders hield geen totale versmelting in. Iedere polder behield
een eigen bestuur en een eigen dijkgraaf. Die dreven de schouw in hun polder. Alleen
op het punt van de bemaling en de omslag van de kosten van de molen werkte men samen.
.. Het duurde echter nog tot 1819 voordat er een gedetailleerde financiële regeling
tussen beide polders, ondermeer over oude schulden van voor 1789, werd getroffen,
zie AHP inv. nr. 2, 7-1-1819. In november 1813 erkenden de ingelanden van de Hargerpolder
verder de burgemeester van Schoorl weer als dijkgraaf. In de Pettemerpolder trad zijn
collega van Petten als dijkgraaf op. Deze was meteen secretaris van de gecombineerde
polders. .. AHP inv. nr. 2, passim, speciaal 15-11-1813.
In 1811 kwam de regering voor het eerst terug op het in 1803 verleende voorschot.
Er werd op betaling van rente aangedrongen. Dertien jaar later, in 1824, kwam de terugbetaling
aan de orde. In de polder was ondertussen de hoop gerezen dat een "stilzwijgende kwijtschelding" was ontstaan. Geld om met de aflossing te beginnen of rente te betalen was er niet.
De polder verkreeg uitstel. Ruim dertig jaar later, in 1857 drong Domeinen nog eens
op afbetaling aan. De polder beweerde toen in eerste instantie glashard dat er niets
van enige schuld bekend was. Vervolgens werd geïnformeerd of er inmiddels niet van
verjaring sprake was. De rijksadvocaat van de Domeinen wees het polderbestuur op dit
punt meteen terecht. Hij sommeerde verder de dijkgraven van de drie polders in 1859
tot betaling om verjaring te stuiten.
.. Ibidem inv. nr. 33 en nr. 2, 29-4 tm. 12-1-1811.
De polderbesturen besloten tenslotte een rekest aan de Koning te richten. Hierin werd
onder andere aangegeven dat er al 30 jaar niet meer op betaling van de schuld was
aangedrongen. Bij vele van de huidige landeigenaren was niets van het bestaan van
de schuld bekend. Zij hadden hun land te goeder trouw als onbezwaard gekocht. Verzocht
werd tenslotte er voor te zorgen dat Domeinen hun vordering zouden staken. .. Ibidem
inv. nr. 33.
Hierna kwamen er onderhandelingen tussen de polders en de Minister van Financiën op
gang. Domeinen berekende uiteindelijk dat 4.550,- van de schuld als niet-verjaard
was te beschouwen. De Minister was genegen tot kwijtschelding mits dit bedrag werd
afbetaald. Binnen twee maanden werd bericht hieromtrent ingewacht. De polderbesturen
gingen op 30 mei 1860 op het voorstel in. In augustus 1860 kwamen de polders en Domeinen
afbetaling in 20 jaarlijkse termijnen overeen. Met de betaling van de laatste termijn
aan het begin van de jaren tachtig van de "19e" eeuw kwam dan eindelijk een einde
aan de nasleep van de Engels-Russische invasie.
.. Ibidem.
De weinig florissante situatie in de polders vloeide mede voort uit de aanhoudende
overlast van zout kwelwater. Vooral in de Pettemerpolder had men hier sterk onder
te lijden. In juli 1820 klaagde de dijkgraaf nog eens over het zoute water dat "...niet dan met veel nadeel gebruijkt word, zelfs voor al het vee niet te gebruijken
is" . Men besloot daarop bij het Hoogheemraadschap op maatregelen aan te dringen om de
overlast van het kwelwater te beperken. Verder probeerde men door het leggen van duikers
meer vers water in de meest bedreigde gedeelten van de polder te krijgen.
.. Ibidem inv. nr. 2, 31-7-1820 tm. 28-6-1821.
Al deze moeilijkheden namen niet weg dat de vergaderingen steeds in een goede sfeer
verliepen. Dit blijkt ook duidelijk uit een resolutie van de gezamenlijke dijkgraven,
poldermeesters en ingelanden van 13 januari 1820 na afloop van de rekening te Petten.
Men besloot namelijk op die dag dat:
"die geenen der ingelanden of die der directie of wien ook op de rekening kompareerd
met helfte [klompen] of muijlen zullen verbeuren een vles brandewijn met zuijker onder
dien verstanden, dat wanneer zulks onder de directie of den rendant [de penningmeester]
plaats vind zal deze een dubbelde vles brandewijn verbeuren". .. Ibidem inv. nr. 2, 13-1-1820.
Dit besluit trad onmiddellijk in werking waarna -ongetwijfeld tot grote hilariteit-
de penningmeester en een molenmeester twee flessen moesten laten aanrukken en vijf
ingelanden ieder nog eens een enkele fles. Op dezelfde dag besloot men de verantwoording
van het financiële beheer om de beurt te Hargen en te Petten te doen. Op 10 mei 1820
werd voor de eerste keer te Hargen vergaderd en wel ten huize van de veldwachter.
Tevoren was reeds besloten dat de bakker van Schoorl daar voor krentenbrood moest
zorgen. Bovendien bestelden de bestuurders een kwart ton bier.
.. Ibidem inv. nr. 2, 13-1 tm. 10-5-1820.
De Vereenigde Harger- en Pettemerpolder tussen reglementering en opheffing (1866-1967)
De eerste stappen naar de reglementering van de polders -inclusief de Harger- en Pettemerpolder-
in de gemeenten Schoorl en Petten werden gezet in 1862. In maart van dat jaar besprak
het gemeentebestuur van Schoorl een brief van GS waarin enige vragen werden gesteld
in verband met de reglementering van de polders. Deze brief werd aan de secretaris
van het hiervoor genoemde Ingelandsbestuur onder Schoorl c.a. doorgegeven.
.. Secretarie-archief Schoorl inv. nr. 4, 5-3-1862.
In 1865 hadden GS een ontwerp-reglement gereed. Zij handhaafden het Ingelandsbestuur
als zelfstandig waterschap in de vorm van de Vereniging van Polders en Oningepolderde
Landen onder Schoorl en Petten. De Hargerpolder maakte zoals gezegd deel van deze
Vereniging uit. Op het ontwerp kwamen diverse bezwaarschriften binnen. De verwerking
daarvan nam enige tijd in beslag. In hun vergadering van 5 juli 1866 stelden Provinciale
Staten het Bijzonder Reglement van Bestuur voor de Vereniging van Polders en Oningepolderde
Landen onder Schoorl en Petten vast. Het werd op 21 november 1866 in het Provinciaal Blad afgekondigd.
.. De Vries, "2e" druk (Haarlem 1894), bewerkt door J.W.M. Schörer p. 360; Notulen
van het verhandelde in de zomer-vergadering en in de buitengewone vergadering van
Provinciale Staten, 3, 5 en 6 juli 1866; Provinciaal Blad 1866 nr. 219.
Het Bijzonder Reglement bepaalde dat de Vereniging bestond uit vier polders waaronder
de "Vereenigde Harger- en Pettemerpolder". Beide polders werden dus nu eindelijk geheel geïntegreerd. Er was een algemeen bestuur
voor de Vereniging en een afzonderlijk bestuur voor iedere polder. Dat van de Verenigde
Harger- en Pettemerpolder bestond uit vijf poldermeesters waarvan er één voorzitter
was. Van die vijf moesten er drie door de ingelanden van de Harger-, en twee door
de ingelanden van de Pettemerpolder worden gekozen. Deze poldermeesters hadden het
beheer van de specifieke polderwerken in handen. .. Provinciaal Blad 1866 nr. 219.
Het algemeen bestuur van de Vereniging had als voorheen het Ingelandsbestuur de zorg
voor de gemeenschappelijke waterlopen, bruggen, duikers, wegen en de helmbeplanting.
Dit bestuur bestond uit de voorzittende poldermeesters van de vier polders met toevoeging
van twee leden gekozen door de stemgerechtigde ingelanden van de niet-ingepolderde
landen. Deze zes kozen uit hun midden weer een dagelijks bestuur van drie leden. De
kosten van de Vereniging werden bunder-bundersgelijk -naar evenredigheid van grondbezit-
over de landerijen omgeslagen. De oude Pettemerpolder was in deze omslag niet begrepen.
De particuliere kosten van iedere polder werden insgelijks omgeslagen, maar dan natuurlijk
alleen over de betreffende polder. .. Ibidem.
Bij de reglementering werd een speciale regeling getroffen voor de ten behoeve van
de Hondsbossche Zeewering vergraven of ingenomen landen. Het Hoogheemraadschap betaalde
nog steeds polderlasten voor dit niet meer bestaande land. Die werden nu op een vast
bedrag van 3,05 per bunder gesteld. Bovendien bood de provincie het Hoogheemraadschap
de mogelijkheid de bijdrage af te kopen door betaling van het tienvoudige van het
jaarlijks verschuldigde bedrag. De Hondsbossche ging hier in 1879 inderdaad toe. ..
Ibidem; notulen van het verhandelde in de najaars-vergadering der Provinciale Staten , 7, 9 en 10-11-1865 bijlage N; archief Hoogheemraadschap van de Hondsbossche inv.
nr. 226.
Helaas staan ons over de geschiedenis van de polder na de reglementering tot aan het
begin van de "19e" eeuw maar weinig gegevens ter beschikking. In ieder geval werd
de molen in 1871 vervijzeld.
.. Colenbrander (B.W.) e.a., red., Molens in Noord-Holland. Inventarisatie van het Noordhollands molenbezit (Amsterdam 1981) p. 111.
Vanaf 1909 zijn gelukkig de notulen van de vergaderingen van de molenmeesters en ingelanden
overgeleverd. Dan kunnen we de ontwikkelingen weer goed volgen. Uit de notulen komt
een rustig beeld van het reilen en zeilen van de polder naar voren. In 1912 kwam de
bouw van een "vlugthuis" voor de molenaar en zijn gezin bij de molen ter sprake, waar zij zich bij onweer
en bliksem in zouden kunnen terugtrekken. Het bestuur zag echter op tegen de kosten.
Ook een voorstel van molenmeester A. van Lienen om een bliksemafleider op de molen
aan te brengen haalde het niet.
.. AHP inv. nr. 3, 21-5-1912, 23-1 eb 20-5-1913.
Aan het einde van de jaren twintig besloot het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier
-rechtsopvolger van het in 1921 opgeheven Hoogheemraadschap van de Hondsbossche- de
molen in de Leipolder door een elektrisch gemaaltje te vervangen. Het Hoogheemraadschap
bleek op verzoek van de molenmeesters genegen een gedeelte van de Pettemerpolder ter
grootte van circa 25 ha in de bemaling van dit gemaaltje op te nemen tegen een jaarlijkse
vergoeding van 300,-. De ingelanden van de polder voelden hier wel voor. Het gemaaltje
-bestaande uit een verticale schroefpomp aangedreven door een 7,5 pk sterke elektromotor-
kwam in de loop van 1930 gereed. De extra kosten werden over de belanghebbende landerijen
omgeslagen. .. Ibidem, 8-6-1926, 7-5-1929; inv. nr. 34; Vries Az. (G. de), De zeeweringen en waterschappen van Noordholland , "3e" druk, bew. door D. Kooiman (Alphen aan den Rijn 1936) pp. 396, 405-406.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het natuurlijk en groot voordeel dat de polder
door een windmolen werd bemalen. Zo bleef men verschoond van de schaarste aan steenkolen,
stookolie en de elektriciteitsdistributie. Na 1943 kreeg men evenwel te maken met
de bouw van allerlei versterkingen langs de kust door het Duitse leger in het kader
van de aanleg van de Atlantikwall. Langs de Kamperkaai durfde de molenmeesters zich
al maart 1943 niet meer te vertonen omdat het er vol met landmijnen lag. Er werden
verder tankgrachten in de polder aangelegd en in de loop van 1944 volgde inundatie.
De Dienst Landbouwherstel begon in de herfst van 1945 met het herstel van de vernielde
polderkaden. Ook lagen de sloten vol slik. De Dienst was van mening dat dit niet alleen
aan de inundatie, maar ook aan gebrekkig onderhoud lag. Van de polder werd daarom
ook een bijdrage verwacht.
.. Ibidem, 5-3-1943, 10-12-1945, 8-1 en 15-1-1946; archief Vereniging van Polders
en Oningepolderde landen onder Schoorl en Petten inv. nr. 31.
In november 1947 kwam de eventuele overstap op elektrische bemaling in de vergadering
van molenmeesters en ingelanden ter sprake. Reden hiervoor was onder andere dat de
woning aan de molenaar behoorde die op het punt stond met pensioen te gaan. Men zou
het huis dus over moeten nemen. Het bestuur verzocht aan W. Moejes een kostenopgave
van de bouw en exploitatie van een elektrisch gemaal te maken. Die vielen per ha.
4,- hoger uit dan de molen. Met algemene stemmen werd toch tot de bouw van een elektrisch
gemaaltje besloten. Voor de tussentijd werd G. Krap, molenaar in de Braakpolder te
Winkel, als nieuwe molenaar aangetrokken.
.. Ibidem 17-11 en 19-12-1947,; inv. nr. 7.
Op dit besluit kwamen protesten van de Vereniging De Hollandse Molen. Dit leidde in
augustus 1948 tot een nieuwe vergadering waar de bemaling nog eens ter sprake werd
gesteld. Een adviseur van de Hollandse Molen rekende voor dat het opknappen en inrichten
van een woning in de molen -mede door subsidies van de overheid- veel goedkoper was
dan de bouw van een elektrisch gemaal. Bovendien kon de molen nog verbeterd worden
door het aanbrengen van van zogenaamde fokwieken op de roeden. De heer Moejes stelde
daar natuurlijk het feit tegenover dat men bij een gemaal er altijd zeker van was
dat er gemalen kon worden, wind of geen wind. Na een langdurige discussie werd de
kwestie opnieuw in stemming gebracht. Met ruime meerderheid besloten de ingelanden
nu voor restauratie van de molen.
.. Ibidem, 30-4-1948; Colenbrander, red., p. 40.
De molen werd vervolgens in de loop van 1949 door A. Droog uit Kolhorn geheel hersteld.
Bovendien werden er op de binnenroe -als eerste molen in Noord-Holland- fokwieken
gemonteerd.
.. De polder moest hiervoor wel 265,- octrooirecht aan de uitvinder van de fokwiek,
ir. P. Flauël, betalen (AHP inv. nr. 23).
In de molen richtte men een woning in. Waterleiding ontbrak nog, maar wel kreeg molenaar
Krap een nieuwe regenwaterbak. De totale kosten beliepen uiteindelijk tegen de 9.000,-.
.. Ibidem inv. nr. 23, rekening 1949; Colenbrander pp. 40, 112.
Het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier beëindigde per een januari 1954
de overeenkomst inzake de bemaling van een gedeelte van de Pettemerpolder. Men wilde
nog wel verder gaan, maar dan moest er 600,- in plaats van 300,- worden betaald.
Molenmeesters en ingelanden besloten vervolgens zelf de bemaling te gaan regelen met
behulp van twee molentjes. De laatste jaren had er toch al het nodige aan de bemaling
door het Hoogheemraadschap geschort. Men kwam uiteindelijk echter toch tot een vergelijk
met het Hoogheemraadschap omtrent de bemaling. Een ander probleem was de hoge waterstand
in de oude kleiputten direct achter de Hondsbossche Zeewering. De aangrenzende landerijen
hadden te lijden van afkalving en ook ontving de polder een klacht van Natuurmonumenten.
Het water stond zo hoog dat vogels op de eilandjes in dit natuurgebied niet konden
broeden. Onwil bij de molenaar speelde hierbij ook een rol. Deze was van mening dat
de vergoeding voor het maalwerk aan de Put te laag was. Uiteindelijk droeg men de
bemaling van dit water ook aan het Hoogheemraadschap over.
.. Ibidem inv. nr. 3, 21-4-1953, 26-5-1955, 4-5 en 19-12-1956, 29-1-1958; inv. nr.
34.
In de herfst van 1960 zaten vele ingelanden met flinke wateroverlast. Dit vormde aanleiding
om een hulpbemaling op de vijzel van de molen te overwegen. De voorzitter voelde er
zelf niet voor omdat de landerijen met overlast maar tijdelijk onder water raakten
en dit alleen gebeurde als echt alles tegen zat. De ingelanden dachten er echter anders
over waarop in het vroege voorjaar van 1962 een dieselmotor in de molen werd aangebracht.
In maart 1963 werd besloten de molen geheel stop te zetten. Op deze wijze kon onder
andere het salaris van de molenaar -die veel minder werk had aan de motorbemaling-
behoorlijk worden verlaagd. Hier kwam men echter twee jaar later weer terug met het
oog op de subsidie voor molenonderhoud.
.. Ibidem inv. nr. 3, 17-5-1961, 29-3 en 8-8-1962, 27-3-1963, 7-4-1965; inv. nr. 36:
inv. nr. 7.
In oktober 1965 kwam voor het eerst de opheffing van de Verenigde Harger- en Pettemerpolder
ter sprake. Het bestuur was faliekant tegen. Na hoge kosten te hebben gemaakt aan
de bemaling stond de polder er nu goed voor. Bij concentratie van de polders onder
Schoorl zou men na verloop van tijd zeker met hogere lasten worden geconfronteerd,
aldus de voorzitter. De opheffing viel echter niet tegen te houden. Op de eerste maart
1967 ging de polder samen met de Vereniging van Polders en Oningepolderde Landen onder
Schoorl, de Aagtdorperpolder, de Grootdammerpolder en de Groeterpolder op in het nieuwe
Waterschap Schoorl.
.. Ibidem, 1-11-1965; inv. nr. 5.
Archief en inventarisatie
Over de lotgevallen van het archief is maar weinig bekend. In ieder geval beschikte
de secretaris vanaf 1930 aan huis over een brandkast om waardevolle papieren in te
bergen. Hij was tevens secretaris van andere polders en de kosten van de aankoop van
de brandkast werden met die polders gedeeld.
.. Ibidem, 27-6-1930.
Na de opheffing van de polder ging het archief door naar het Waterschap Schoorl. Dit
Waterschap ging op zijn beurt in 1977 op in het Waterschap Het Lange Rond. De archivalia
van het Waterschap Schoorl en zijn rechtsvoorgangers werden vervolgens overgebracht
naar het voormalige Gemeente-archief Alkmaar. Gemeente-archivaris W.A. Fasel stelde
medio 1980 een magazijnlijst van het polderarchiefje op. Deze lijst vormde het uitgangspunt
van de voorliggende inventarisatie.
Het archief werd tijdens de nieuwe inventarisatie meteen gecompleteerd met in het
oud-archief van de gemeente Schoorl en het secretarie-archief van de voormalige gemeente
Groet aangetroffen bescheiden. Deze waren door de inventarisatoren van beide archieven,
respectievelijk F.E. Gibbes en G. van Es, reeds apart geplaatst. De serie rekeningen
werd verder aangevuld met door de provincie afgestane exemplaren welke aldaar voor
vernietiging in aanmerking kwamen. Tenslotte werd het archief geschoond aan de hand
van de vigerende selectielijst.
.. Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende archiefbescheiden van
waterschappen van na 1935, goedgekeurd bij ministeriële beschikking van 18-1-1993,
afgekondigd 8-4-193, Staatscourant nr. 69.
Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking
van 75 jaar geldt.
Noten